TACITUS
Leven van Agricola
en De Germanen
vertaald en
toegelicht door Vincent Hunink
Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam 2000; 2e druk als
Salamander Klassiek, Amsterdam 2006
[2e
druk, 2006
107 p.; ISBN 90 253 5338 X]
[1e druk, uitverkocht;
geb. 107 p.; ISBN 90 253
5323 1]
Twee literaire tochten naar
barbaarse streken, het woeste Brittannië en Germanië, geschreven door de
grootste en beroemdste Romeinse geschiedschrijver. Onschatbare
historische bronnen en een proeve van stilistisch meesterschap.
Publius Cornelius Tacitus (ca. 55-117) richt met deze geschriften de
aandacht op twee barre gebieden, Brittannië en Germanië, waar een
beschaafde Romein eigenlijk niets te zoeken heeft. 'Het leven van
Agricola' gaat over zijn schoonvader, die een aantal militaire
expedities uitvoerde in Engeland en Schotland. Voor zijn successen werd
hem door de 'slechte' keizer Domitianus de gepaste eer onthouden. Dat
heeft Tacitus, zelf een vooraanstaand senator, zo dwarsgezeten dat hij
zijn schoonvader heeft vereeuwigd in een korte, gepassioneerde
biografie. Het is zijn eerste literaire werk, gepubliceerd in 98, kort
na de dood van Domitianus. Indrukwekkend zijn Tacitus' uitingen van
opgekropte emotie: haat tegen de vroegere keizer en hoop op betere
tijden staan er naast verdriet en een bitter schuldgevoel over het eigen
falen en zwijgen.
'De Germanen', eveneens van 98, geeft een unieke, gedetailleerde
beschrijving van dit volk en het gebied waar ze wonen. Het blijken
primitieve, dobbelende bierdrinkers, maar ook onvervaarde vechters, voor
wie de Romeinen maar beter kunnen oppassen. Afgrijzen en bewondering,
arrogantie en zelfkritiek gaan hand in hand in dit uitdagende en
ambivalente portret van onze verre voorouders.
In deze vertaling komt de bondige en geconcentreerde stijl van Tacitus tot zijn recht.
illustratie: tekst uit de
Germania-vertaling op de wanden van de tentoonstelling Luxe en
Decadentie, Leven aan de Romeinse goudkust, Museum het Valkhof, Nijmegen (23
augustus 2008-4 januari 2009)
(foto Vincent Hunink).
Meer citaten en foto's van de expo
FRAGMENT
Huiselijk leven en tijdverdrijf (22-25)
Ze slapen meestal lang uit en wassen zich
dadelijk na het wakker worden. Doorgaans doen ze dat natuurlijk met warm water,
want de winter duurt er zeer lang. Na het wassen gebruiken ze de maaltijd,
waarbij ieder een stoel voor zich alleen heeft en een eigen tafel. Daarna
vertrekken ze voor hun zaken en ook vaak naar feesten, gewapend en al. Dag en
nacht doordrinken wordt niemand tot schande aangerekend. Ruzies komen natuurlijk
veel voor bij zoveel drankgebruik, en het blijft maar zelden bij gescheld. Vaker
eindigt het met doodslag of vechtpartijen.
Maar de feesten dienen ook voor allerlei
soorten overleg: vetes bijleggen, familiebetrekkingen aangaan, leiders
aanwijzen, ja, oorlog en vrede. Want dat is de tijd, zo is de gedachte, waarop
een mens het meest openstaat voor eerlijke argumenten of het meest warmloopt
voor grootse plannen. Dit volk kent geen sluwheid of geslepenheid en men zegt in
de vrolijkheid van het moment nog gewoon wat men denkt, zodat ieders overtuiging
dus open op tafel ligt. Daags daarna komt men op de zaken terug. Beide tijden
komen tot hun recht: ze overleggen als ze van hun hart geen moordkuil maken en
nemen een besluit wanneer vergissen uitgesloten is.
Hun gewone drank is een brouwsel van gerst
of tarwe, vergist op een soortgelijke manier als wijn. De stammen dichter bij
Rijn en Donau importeren ook wijn. Het eten is simpel: vruchten van het land,
vers wildbraad, gestremde melk. Men verdrijft de honger zonder speciale
recepten, zonder kruiden. Die matigheid kennen ze niet bij het lessen van dorst.
Als men op hun drankzucht inspeelt en hun voorzet zoveel ze maar willen, zijn ze
gemakkelijker te overwinnen door hun slechte gewoonten dan gewapenderhand.
Ze kennen maar één soort amusement, dat
bij elke samenkomst hetzelfde is. Jongens die daar een sport in zien springen er
naakt tussen zwaarden en vijandig uitgestoken spiesen. Oefening baart kunst, en
kunst schoonheid, maar ze doen het niet voor geld of gewin. Ook voor de meest
gedurfde gekheid bestaat het enige loon in het plezier van de toeschouwers.
Dobbelen is bij hen, wonderlijk genoeg, een
ernstige zaak waarbij ze nuchter blijven. Bij het winnen of verliezen zijn ze zo
fanatiek dat ze tenslotte, als alles kwijt is, bij de laatste worp hun vrijheid
en lichaam inzetten. De verliezer gaat vrijwillig in slavernij: hoe jong of
sterk hij ook is, hij laat dan toe dat hij wordt geboeid en verkocht. Zo
ijselijk consequent kan men zijn in iets verkeerds. Zelf spreken ze van een
'erezaak'. Zulke slaven verhandelt men, om zelf ook de smaad van zo'n zege kwijt
te raken.
De rest van de slaven wordt niet ingezet
zoals bij ons, met welomschreven taken binnen een huishouden. Ieder heeft er
zijn eigen huis en haard, en krijgt van zijn meester een bepaalde hoeveelheid
graan, vee of kleding opgelegd, als was hij een pachter. Tot hier gaat de
gehoorzaamheid van de slaaf. De huishoudelijke taken worden verder uitgevoerd
door de eigen vrouw en kinderen. Geseling van slaven of geketende dwangarbeid is
er zeldzaam. Maar slaven doodslaan komt geregeld voor, niet als sanctie en uit
strengheid, maar in een opwelling en uit woede, net als met persoonlijke
vijanden, maar dan straffeloos.
Vrijgelatenen staan maar iets hoger dan
slaven. Zelden hebben ze een rol van betekenis binnen het huis, nooit in de
gemeenschap, behalve bij de stammen die een koning hebben. Daar klimmen ze
namelijk zelfs op tot boven vrijgeborenen en edelen. Bij de rest geldt
achterstelling van vrijgelatenen als blijk van vrijheid.
---
Een ander fragment werd ook
elders gepubliceerd:
'De huwelijksmoraal van de Germanen
volgens Tacitus (98)', {vertaling van Tacitus, Germania,
c.18-20} in: Lamberthe de Jong, De vrouw in Nederland. Haar eigen
geschiedenis in meer dan 100 verhalen, (Van Gennep), Amsterdam 2007, p.15-16
<ISBN978 90 5515 887 4>
Boven: ontwerp voor
walstoep Oude Rijn in stadcentrum Alphen aan den Rijn (2005)
Onder: foto van gerealiseerde steen (detail) (foto Titus Nolte).
latest changes
here: 17-09-2017
|