VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX



intro

tekst

bibliografie

 

Lucilius' reis naar Sicilië


tekst gepubliceerd in: Hermeneus, 80,2008, 244-250


[>p.244] De Romeinse literatuur kent verschillende beroemde reisverslagen in dichtvorm. Uit de Augusteïsche periode stamt een satire van Horatius (1,5), waarin hij op luchtige toon verslag doet van een reis die hij maakte naar het Zuid-Italische Brundisium (Brindisi), in het gezelschap van onder anderen Vergilius en Maecenas. Van veel later datum is het nostalgisch gekleurde De reditu suo van de 5de eeuwse dichter Rutilius Namatianus, recentelijk vertaald door Wim Verbaal onder de titel Langs Romeinse kusten.

Minder bekend is dat er al in de archaïsche periode een uitvoerig reisgedicht is geschreven, en wel door de vroege satiricus Gaius Lucilius (ca. 180-103 v.Chr.). Het gaat om een dichterlijke impressie van een reis vanuit Rome naar Sicilië.

Helaas zijn van Lucilius' werk, zoals van vrijwel de gehele archaïsch-Latijnse literatuur, alleen fragmenten bewaard gebleven, al met al zo'n 900 (1400 versregels). Vooral sinds de tijd van Augustus keken de Romeinen zelf misprijzend naar die oudere literatuur, die ze 'primitief' vonden in vergelijking met het Gouden Latijn van Cicero en Vergilius. De oudere boeken werden al snel niet meer overgeschreven, en zijn dus ook niet bewaard gebleven. Wel zijn uit de archaïsch-Romeinse literatuur veel snippers bewaard, in de vorm van citaten bij latere auteurs. Vaak gaat het dan om taalkundige of cultuurhistorische curiosa, maar in bepaalde gevallen ook om fragmenten met literaire waarde.

Van Lucilius' gedicht over zijn reis naar Sicilië resteren dankzij citaten nog zo'n 35 korte fragmenten. Ze zijn soms wat onduidelijk door het archaïsche Latijn en hun versnipperde karakter. Toch leveren ze voldoende materiaal op om zijn tekst en daarmee zijn reis enigszins te reconstrueren. Maar wie was Lucilius eigenlijk? En wat houdt het genre van satire oorspronkelijk in?

 

On-epische poëzie

De laatste vraag is misschien wel de moeilijkste, want Romeinse satire laat zich niet zo snel vastpinnen op één heldere set van regels en criteria, zeker niet in de oudste fase. Het lijkt of Lucilius' satiren vooral gekenmerkt worden door wat ze niet zijn: zijn verzen zetten zich duidelijk af tegen de Hogere Poëzie van epos en tragedie. Met die hoge genres wordt geregeld gespot en menig vers laat zelfs iets van parodie zien.

Tegenover de pretenties van epiek en tragedie behandelt Lucilius vaak meer alledaagse onderwerpen, en dat in een luchtige en persoonlijke stijl. We zouden misschien kunnen spreken van een vorm van para-epos, een doorlopend commentaar op en alternatief voor het epos. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Lucilius' metrische keuze voor de dactylische hexameter. Waar hij in zijn oudste satirenboeken nog experimenteert met jambische en trocheïsche verzen, wordt de 'epische' hexameter al snel de enige versmaat in het genre.

[>p.245] De schaarse feiten over Lucilius' leven zijn af te leiden uit zijn eigen werk en uit een paar getuigenissen erover van bekende Romeinen, zoals Cicero en Quintilianus. Hij werd geboren ergens aan het begin van de 2de eeuw v.Chr. in de stad Suessa Aurunca in Latium. Dat kan omstreeks 180 zijn geweest, zoals nu veelal wordt aangenomen, maar ook latere data worden genoemd, zoals 168 of zelfs 158. Lucilius' sterfjaar moet in ieder geval 103/102 v.Chr. zijn geweest. Naar antieke maatstaven is hij dus op zijn minst vrij oud geworden en misschien zelfs bijzonder oud. Verder is van Lucilius bekend dat hij een vermogend man was. Hij bezat een aanzienlijk kapitaal, deels in de vorm van uitgestrekte landerijen.

De dichter behoorde tot de betere klassen en had goede contacten met de politieke elite uit zijn dagen. Misschien is hij zelfs meegeweest op enkele militaire expedities. Van een vermogend en goed geschoold man als Lucilius zou men verder verwachten dat hij ereambten en officiële functies wilde bekleden, maar er is geen getuigenis dat daarop wijst.

Wie Lucilius wil leren kennen, moet het doen met het werk zelf. Het is een opvallend kenmerk van de Romeinse satire dat de dichter heel persoonlijk aanwezig is. Ook Lucilius treedt in zijn verzen regelmatig en zelfbewust als spreker op, om zo zijn visie, zijn kritiek en goede raad min of meer rechtstreeks te geven. Op dit punt zijn Lucilius' satiren nog sterk 'on-literair' vanuit klassiek en modern perspectief. In latere satiren komen vaak sprekers aan het woord die van de dichter een bepaalde 'rol' (persona) meekrijgen. Bekend is bijvoorbeeld de 'gefrustreerde kankeraar' die spreekt in de derde satire van Juvenalis over de ellende van het leven in de grote stad Rome. Diens overdreven uitlatingen mogen we niet zonder meer opvatten als meningen van de dichter zelf. Maar bij Lucilius vallen spreker en dichter nog gewoon samen.

 

Naar Sicilië!

Veel van Lucilius' satirenboeken bevatten een mengeling van verschillende gedichten, maar sommige zijn gewijd aan één thema of vormen inhoudelijk een samenhangend geheel. Een voorbeeld daarvan is het derde boek, waarin de dichter beschrijft hoe hij naar Sicilië reist. De tekst komt uit de jaren tussen 119 en 116 v.Chr., maar de reis heeft misschien veel eerder plaatsgevonden.

Wat hij in dat verre gebied precies gaat doen vertelt hij niet duidelijk. Het ligt voor de hand dat hij als rijke grootgrondbezitter ook landgoederen op Sicilië in eigendom heeft gehad. De reis kan hebben gediend om die landerijen te inspecteren of ter plekke bepaalde zaken af te wikkelen die met de Siciliaanse bezittingen van doen hadden. Zoals het een beschaafd Romein betaamt, zwijgt hij in ieder geval over de financiële en economische aspecten.

Lucilius' gedicht is gericht aan een vriend die klaarblijkelijk mee zou gaan naar het zuiden maar moest afzeggen, misschien vanwege ziekte. In een eerste fragmentje blijkt Lucilius' spijt hierover:

 

[>p.246] tu partem laudis caperes, tu gaudia mecum

partisses

jij zou die lof ten dele krijgen, jij mijn vreugde

hebben gedeeld

 

Maar het is tegelijk door die afwezige vriend dat Lucilius zijn reisavonturen op schrift zet. Zo kan die namelijk alsnog, door de verzen na afloop te lezen, in zijn fantasie de reis overdoen en beroemde plaatsen in het zuiden voor zijn geestesoog zien:

 

                                    et saepe quod ante

optasti, freta, Messanam, Regina uidebis

moenia, tum Liparas, Facelinae templa Dianae

                                    en wat je altijd al zo wenste

zul je zien: de Straat, Messina, Reggio's muren,

Lipara, Diana Facelina's tempel

 

De lezende vriend kan zo in één oogopslag de grote afstanden zien van zo'n reis naar Sicilië.

 

            bis quina octogena uidebis

commoda te, Capua quinquaginta atque ducenta

            dan zie je dat je tweemaal vijfentachtig

ganse mijlen, en van Capua nog vijftig

en tweehonderd, <bent gereisd>

 

Over de concrete aanleiding van de reis vertellen de bewaarde fragmenten niet veel. Er is een keer sprake van een koeherder, Symmachus, die ziek te bed ligt, mogelijk op het Siciliaanse landgoed. Verder suggereert Lucilius dat er ook politieke redenen voor hem zijn om even uit Rome weg te gaan.

 

De eerste etappes

Onderweg laat de dichter zich vergezellen door slaven en hij reist zo comfortabel als het gaat. In de late 2de eeuw v.Chr. is dat nog vrij ongemakkelijk, als we Lucilius mogen geloven. Vanuit Rome loopt de eerste etappe over land. De dichter zal hebben gereisd in een min of meer luxe reiswagen. Maar dat helpt niet meer in ruiger gebied:

 

praeterea omne iter est hoc labosum atque lutosum

en verder is die hele route glad en drassig

 

uerum haec ludus ibi, susque omnia deque fuerunt,

susque et deque fuere, inquam, omnia ludus iocusque;

illud opus durum, ut Setinum accessimus finem,

Αγλιπες montes, Aetnae omnes, asperi Athones

maar dat was kinderspel, een fluitje van een cent,

een fluitje van een cent, ja alles sport en spel;

het werd pas ruig voor ons bij Setia, met bergen

left by goats: slechts Aetna's, ruige Athossen

 

Al snel komt enige verbetering in zicht. Het gezelschap nadert via Capua de stad Puteoli (Pozzuoli), op dat moment de op een na grootste haven van de antieke wereld. Daar scheept men zich in voor de tweede etappe van de reis, via zee. Waarom men voor die overstap kiest, is niet helemaal duidelijk. In 132 was de Via Popilia vanaf Capua naar het uiterste zuiden geopend; de route via land was dus wel mogelijk. Misschien vond Lucilius het per schip aangenamer reizen.

Dankzij enkele fragmenten met geografische namen krijgt de lezer een redelijk goed beeld van de route. Eerst passeert men de landtong van Sorrento tot Salerno. Daarna gaat het langs de monding van de Sele, vier mijl ten noorden van Paestum, en langs Kaap Palinuro.

 

[>p.247]          promontorium remis superamus Mineruae

...wij roeiende de kaap passeerden van Minerva

 

ad portam mille a porta est, exinde Salernum

van poort tot poort een mijl, vervolgens naar Salerno

 

quattuor hinc Silari ad flumen portumque Alburnum

dan vier tot aan de Sele en Alburnus-haven

 

hinc media remis Palinurum peruenio nox

dan kom ik middernacht, geroeid, bij Palinuro

 

Ten slotte komt er een vulkaan in zicht. Het moet hier wel gaan om de Etna of de Stromboli, waarmee de locatie dus al heel zuidelijk is. Wat er aan die vulkaan te zien is wordt vergeleken met een smidse:

 

crebrae ut scintillae in stricturis, quod genus olim

feruenti ferro

gelijk een vonkenregen van een brok metaal,

als soms bij gloeiend ijzer

 

Onwillekeurig denk je aan een beschrijving van vulkanische activiteit. Het is echter ook goed mogelijk dat de dichter een traditioneel-literaire, mythologisch gekleurde beschrijving van de vulkaan geeft. In dat geval zouden de bewaarde regels zelfs een stukje parodie van epische beschrijvingen van vulkanen kunnen bevatten. Het is moeilijk om hier de toon goed te kunnen inschatten.

Van de reisomstandigheden is af en toe een glimp te zien in enkele chronologisch niet precies te plaatsen fragmenten. Zo is er sprake van een afstand van drie mijl en van iemand die duidelijk niet als matroos hoeft te werken. Misschien gaat het simpelweg om de dichter zelf. In een ander fragment wekt hij de suggestie dat hij wel degelijk een functie heeft aan boord.

 

            [>p.248] longe III milia passuum

            een afstand van drie mijl

 

            et puluino fultus

            en op een kussen steunend

 

                                                                        ergo

e somno pueros cum mane expergitus clamo

                                                                        welnu,

wanneer ik 's ochtends, fris, de slaven wakker roep...

 

In het laatste fragment kan het natuurlijk ook gaan om woorden die een bootsman of onderofficier in de mond gelegd worden. Maar het idee dat Lucilius zelf zijn slaven wakker maakt zou wel een levendig en kleurrijk detail zijn.

 

Pleisterplaatsen

Het gedicht beschrijft niet alleen de eigenlijke reisroute. Veel aandacht is er ook voor de plaatsen aan land waar 's avonds en 's nachts wordt gerust. Vermoedelijk blijven de meeste bemanningsleden gewoon bij de schepen, terwijl Lucilius en zijn gezelschap de rust en gezelligheid van herbergen opzoeken. Daar gaat het er niet al te zachtzinnig aan toe. De gasten hebben enorme honger en drinken zich een stuk in de kraag, met alle fysieke gevolgen vandien:

 

malas tollimus nos atque utimur <...> rictu

wij openen de kaken, vullen onze muil

 

uertitur oeniphori fundus, sententia nobis

de kruik gaat op zijn kop, 't gezond verstand bij ons

 

            exhalas tum acidos ex pectore ructus

dan borrelen van binnen zure boeren op

 

Voor de levensgenieter Lucilius is het overigens lang niet overal even aangenaam. In sommige landelijke logementen ontbreekt het aan het meest elementaire comfort en heeft men wel erg lage normen als het om verfijnd eten gaat. De kwellingen die gasten er moeten ondergaan laten zich dan ook vergelijken met die van roemruchte mythologische figuren:

 

ostra nulla fuit, non purpura, nulla peloris

er was geen oester en geen purperslak, geen mossel

 

asparagi nulli

geen asperges

 

                        nam mel regionibus illis

incrustatus calix, rutai caulis habetur

                        want 'honing' in die streken vindt men

dichtgestreken bekers of een stengel wijnruit

 

Tantalus qui poenas ob facta nefantia, poenas

pendit

Tantalus, die voor zijn euveldaden boet,

ja boet

 

Gelukkig is er dan soms enige compensatie in de vorm van aardig personeel:

 

[>p.249] caupona hic tamen una Syra

<er was> daar evenwel één Syrische waardin

 

Dit fragment (met een ongewoon gebruik van het woord caupona) lijkt erop te wijzen dat Lucilius de gebrekkige gastronomische geneugten afwisselt met een plezierige one night stand, al dan niet tegen betaling. In het al genoemde Brindisi-reisgedicht van Horatius is iets soortgelijks te zien (vs.82-85). Het Horatiaanse tafereel zou kunnen zijn geïnspireerd door de scène met de Syrische waardin bij Lucilius.

Overigens leert de lezer van Lucilius' fragmenten de archaïsche dichter bepaald niet kennen als een liefhebber van vrouwen. Niet alleen uit hij geregeld als satiricus kritiek op vrouwelijke gedragingen en uitspattingen, maar ook lijkt hij persoonlijk meer gecharmeerd van jongens en mannen. Het is denkbaar dat de Syrische waardin haar diensten aanbiedt aan de dichter maar wordt afgewezen, of dat hij met een ironische knipoog beschrijft wat niet hijzelf, maar zijn reisgenoten met haar doen.

Ironie en spot zijn onmiskenbaar aanwezig in een viertal fragmenten waarin sprake is van een soort gladiatorengevecht, dat ergens onderweg op een pleisterplaats plaatsvindt. Lucilius beschrijft eerst enkele Samnitische gladiatoren met de kenmerkende pluimen op hun helmen, en de start van een gevecht. Dat klinkt nogal woest, maar het zal wel om grappen en grollen zijn gegaan. Wat volgt is een gespeelde woordenstrijd: een komisch verwoorde, brute belediging van de tegenstander wordt beantwoord met een al even grove uitroep, vermoedelijk tot vermaak van de toeschouwers.

 

                                    ille alter abundans

cum septem incolumis pinnis redit ac recipit se

                                    de ander triomfeert

en keert met zeven veren ongedeerd weerom

 

conturbare animam potis est quicumque adoritur

wie aanvalt kan de ander in verwarring brengen

 

'broncus Bouillanus dente aduerso eminulo, hic est

rinoceros!'

'die Bovillaanse centenbak met slagtand is

een neushoorn!'

 

'non peperit, uerum postica parte profudit!'

                                    '<zijn moeder heeft hem>

niet gebaard, maar achterlangs eruit gewerkt!'

 

Ook hier dringt zich de parallel met de latere satire van Horatius op. Op weg naar Brindisi woont ook Horatius' reisgezelschap een soortgelijk schijngevecht bij (vs. 51-70).

 

[>p.250] Reizen

De rest van Lucilius' reis blijft helaas in nevelen gehuld. Er is niets bewaard van de passages over Sicilië zelf, zijn lokale bezittingen of de terugreis naar Rome. Het is niet eens zeker of die onderwerpen nog wel in het gedicht aan de orde kwamen. De al vaker genoemde reissatire van Horatius eindigt simpelweg met het bereiken van de eindbestemming Brindisi. Terugredenerend vanuit die tekst ligt het voor de hand aan te nemen dat dit ook in Lucilius gedicht het geval is geweest.

In andere boeken van Lucilius is een enkele keer nog sprake van reizen door de dichter zelf. In het zesde boek, dat waarschijnlijk van enkele jaren later dateert, is opnieuw sprake van een reis naar Sicilië en vandaar naar Sardinië. Een tweede, ermee samenhangend fragment suggereert dat ook hier zakelijke belangen de aanleiding zijn geweest.

 

            e Sicula Lucilius Sardiniensem

terram

vanaf Sicilië <...> Lucilius naar 't Sardijnse

land

 

            praedium emit qui uendit equum, musimonem

            koopt grond na verkoop van een paard of moeflon

 

Wie precies het onderwerp van de laatste zin is, blijft onduidelijk. Het kan gaan om de dichter zelf, maar natuurlijk ook om iemand die hij beschrijft, in positieve of negatieve zin.

De teksten over Lucilius' Sicilië-reis zijn schaars en laten veel vragen open. Toch laten ze, in al hun geschondenheid, iets zien van zijn persoon, zijn werk en zijn tijd. Misschien wordt het beeld ooit nog eens aangevuld met de vondst van een substantieel fragment of een heel boek satiren. Waarschijnlijk is dat helaas niet, maar uitgesloten is het gelukkig evenmin.
 


 

Beknopte bibliografie

Alle vertaalde fragmenten zijn afkomstig uit: Lucilius, Satiren, bezorgd, vertaald en toegelicht door Vincent Hunink (Bibliotheca Latina Archaica IV) (Voltaire) ('s-Hertogenbosch 2008). Meer informatie: http://bla.vincenthunink.nl. Deze uitgave is gebaseerd op de meest recente en complete kritische editie:

Lucilius, Satires, texte établi, traduit et annoté par François Charpin, tome I: livres I-VIII, (Paris 2002); tome II: livres IX-XXVIII (Paris 2003); tome III: livres XXIX, XXX et fragments  (Paris 2003).

Een veelgebruikte Lucilius-uitgave is die van E.H. Warmington (ed.), Remains of Old Latin III: Lucilius, The Twelve tables, (Loeb Classical Library 329) (Cambridge Mass./London 19795). Die editie is echter in veel opzichten verouderd.

Een recent artikel over Lucilius' Siciliëreis is: Stefan Faller, Lucilius und die Reise nach Sizilien, in G. Manuwald (ed.), Der Satiriker Lucilius und seine Zeit (München 2001) 72-89.


 


Radboud Universiteit

Nederlands Klassiek Verbond

Hermeneus

Lucilius op VincentHunink.nl

Lucilius-vertaling

 

 


latest changes here: 30-07-2012 16:01

 

HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact