"Ik
durf niet te liegen tegen gewone mensen met geleerden als rechters erbij!"
Als geen ander uit de oudheid wist Augustinus (354-430) als bisschop van Hippo
Regius mensen uit alle lagen van de bevolking te boeien. Bijna veertig jaar lang
heeft hij gepreekt.
Dit boek bevat drie preken waarin een voorgelezen tekst behandeld wordt uit het
bijbelboek Handelingen van de Apostelen. Door hun onderlinge verschillen laten
de teksten uiteenlopende aspecten zien van Augustinus als predikant en
zielzorger.
Naast
de Nederlandse vertaling is ook de originele tekst opgenomen. Daardoor kan deze
uitgave ook worden gebruikt in het voortgezet of hoger onderwijs. Dat zou
Augustinus veel plezier doen. Hij was namelijk een uitstekend leraar, die
populair was bij de vele mensen die in Hippo naar hem kwamen luisteren.
Augustinus
achtte zijn publiek hoog. Hij was ervan overtuigd dat wie open staat voor wat
een ander zegt en zich inspant een ander te begrijpen ook zelf vervuld is van
kostbare wijsheid. Daarom kreeg deze vertaling de titel Wijsheid
van leerlingen mee. Daarmee wordt vooral verwezen naar de wijsheid van
Petrus en Paulus, de centrale figuren in het bijbelboek Handelingen. Maar de
titel verwijst ook naar Augustinus zelf: hij voelde zich niet alleen leraar maar
ook altijd leerling.
Het boek is een vervolgproject op de vertaling van
Als korrels tussen kaf - preken over het Marcus- en Lucas-evangelie, verschenen in
2002 (herdruk
in voorbereiding en De weg komt naar u toe (preken
over het Johannes-evangelie, verschenen in 2007
De
vertalers
Hans, Vincent, Joke en Annemarie; mei 2005,
(foto Ingrid van
Neer; klik voor vergroting)
Drs. Joke Gehlen-Springorum (1940) studeerde klassieke taal- en letterkunde aan
de toenmalige Katholieke Universiteit Nijmegen. Gedurende vijfentwintig jaar was
zij als docente verbonden aan het katholiek gymnasium Rolduc te Kerkrade.
Dr.
Vincent Hunink (1962) is als docent en onderzoeker Latijn verbonden aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde Nederlandse vertalingen van onder
meer Caesar, Apuleius, Tacitus en de kerkvaders Athanasius en Benedictus.
Drs.
Hans van Reisen (1957) studeerde theologie in Utrecht en was tussen 1985 en 1989
als wetenschappelijk assistent verbonden aan de toenmalige Katholieke
Theologische Universiteit te Utrecht. Sinds de oprichting van het Augustijns
Instituut is hij daar werkzaam als studiesecretaris.
Drs.
Annemarie Six-Wienen (1968) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de
Universiteit Utrecht. Jarenlang was zij docente in het middelbaar
onderwijs. Voorts was zij werkzaam bij
het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Sinds 2010 studeert zij theologie aan
de Vrije Universiteit (Amsterdam)
Hans, Joke, Annemarie en Vincent, maart 2007,
(foto Marco Balvers; klik voor vergroting)
Teksten
Voorbeeldtekst: uit s.150 (5-6)
Ondanks
het grote aantal filosofische scholen in Athene zijn alleen de stoďcijnen en de
epicuristen met de apostel Paulus in debat gegaan. Wacht maar, als u hebt
gehoord hoe in hun scholen wordt gedacht, zult u zien dat het niet zonder reden
was dat van alle filosofen alleen zij met Paulus in debat gingen. Hij had het
natuurlijk niet voor het uitzoeken wie met hem in discussie zou gaan en wie hij
van repliek moest dienen. Maar de goddelijke voorzienigheid, die alles bestuurt,
confronteerde hem uitgerekend met deze mensen. Bij hen vind je zo ongeveer de
kern van de onenigheid onder de filosofen.
Ik geef
een korte samenvatting. Gewone mensen moeten mij maar geloven, de geleerden
mogen over mij oordelen. Ik durf vast niet te liegen tegen gewone mensen met de
geleerden als rechters, temeer daar ik iets ga zeggen waarover beide groepen
zich een juist oordeel kunnen vormen. Mijn eerste punt is dat een mens bestaat
uit een ziel en een lichaam. Ik vraag u niet om dat te geloven, nee, oordeelt u
zelf, u ook! Ik ben niet bang dat iemand vanwege die uitspraak slecht over mij
denkt, want iedereen kent zichzelf.
Goed,
een mens bestaat uit een ziel en een lichaam, daaraan twijfelt niemand. Dat
ding, dat wezen, die persoon die mens wordt genoemd, is op zoek naar het
gelukkige leven: ook dat is u bekend. Ik dring niet aan om dat te geloven, ik
wil dat u zich dat realiseert.
De mens,
zei ik, dat niet onbeduidende wezen dat uitstijgt boven alle dieren, boven alles
wat vliegt en zwemt, boven alles wat een lichaam heeft maar geen mens is, die
mens dus bestaat uit een ziel en een lichaam. Toch is het niet zomaar een ziel,
want ook het dier bestaat uit een ziel en een lichaam. Maar omdat de mens
bestaat uit een redelijke ziel en een sterfelijk lichaam, is hij op zoek naar
het gelukkige leven. Als de mens weet wat het leven gelukkig maakt, wil hij zich
daaraan houden, daarnaar streven, dat voor zich opeisen, dat verwerven als het
mogelijk is en daar om vragen als het moeilijk is. Anders kan hij niet gelukkig
zijn. Vraag is dus: wat maakt het leven gelukkig?
Probeert
u ze zich nu eens voor te stellen: epicuristen, stoďcijnen, en de apostel. Ik
had ook kunnen zeggen: epicuristen, stoďcijnen en christenen. Laten we eerst
aan de epicuristen vragen wat het leven gelukkig maakt. Hun antwoord luidt:
lichamelijk genot. Nu moet u me wel geloven, vanwege die rechters hier. Of de
epicuristen dat echt zeggen en denken, weet u niet want u hebt hun geschriften
niet gelezen. Maar er zijn hier mensen die dat wel hebben gedaan. Terug naar de
ondervraging.
“Wat,
epicuristen, maakt volgens jullie het leven gelukkig?”
“Lichamelijk
genot.”
“En
jullie, stoďcijnen, wat maakt volgens jullie het leven gelukkig?”
“De
kracht en de deugd van de ziel.”
Probeer
bij de les te blijven, lieve mensen. Wij zijn christenen, wij gaan het geschil
tussen de filosofen beslechten. Kijk maar waarom alleen die twee scholen met de
apostel in debat moesten gaan. Een mens heeft, wat zijn wezen en zijn natuur
betreft, niets anders dan een lichaam en een ziel. In een van die twee, het
lichaam, plaatsten de epicuristen het gelukkige leven. In het andere, de ziel,
plaatsten de stoďcijnen het gelukkige leven. Als het om de mens gaat en het
gelukkige leven van hemzelf moet komen, kan dat alleen van het lichaam en de
ziel zijn. Of het lichaam is de bron van het gelukkige leven, of de ziel. Als je
meer zoekt, ga je de mens te boven. Zij die het gelukkige leven van de mens in
de mens zelf plaatsten, konden het nergens anders kwijt dan in het lichaam of in
de ziel. Van hen die voor het lichaam kozen stonden de epicuristen bovenaan, van
hen die voor de ziel kozen de stoďcijnen.
Kijk,
daar heb je ze, ze gaan in debat met de apostel. Zou de apostel iets meer te
bieden hebben? Of zou hij noodgedwongen met een van beide scholen moeten
instemmen en eveneens de bron van het gelukkige leven in het lichaam of in de
ziel leggen? Nooit van z’n leven zou Paulus kiezen voor het lichaam, dat
nauwelijks enige betekenis heeft. Zelfs mensen die het lichaam meer waarderen
zoeken de bron van het gelukkige leven in geen geval in het lichaam. De
epicuristen denken over lichaam en ziel hetzelfde: beide zijn sterfelijk. En wat
nog erger, nog afschuwelijker is: ze beweren dat de ziel na de dood eerder
vergaat dan het lichaam. “Na het uitblazen van de laatste adem,” zeggen ze,
“is het lijk er nog en blijven de lichaamsvormen nog even intact. Maar zodra
de ziel is vertrokken lost zij op als rook in de wind.” Geen wonder dat zij
het hoogste goed, dat wil zeggen de bron van het geluk, in het lichaam
plaatsten: dat stond in hun opvatting boven de ziel.
Zou
de apostel dat doen? Nee, nooit zou hij het hoogste goed in het lichaam
plaatsen.
Recensies
Een mooie besprekeing schreef M i c h e l B u i j s in
Hermeneus 80,2008, 210.
Volledige tekst volgt hieronder, overgenomen met welwillende toestemming van de
auteur.
"In wat ik een lief boekje zou willen
noemen zijn door het vertaalteam dat reeds eerder vertalingen van preken van
Aurelius Augustinus het licht deed zien, drie preken bijeengebracht die met
elkaar gemeen hebben dat Augustinus hierin een in de liturgie voorgelezen tekst
uit het bijbelboek Handelingen van de Apostelen behandelt. ‘Er is u voorgelezen
uit de Handelingen van de Apostelen’, luidt het begin van Sermo 148 in de
onderhavige vertaling; Augustinus vervolgt: ‘Toen hebt u gehoord wat de mensen
overkwam die hun huis verkochten, een deel van de opbrengst achterhielden en de
rest aan de voeten van de apostelen legden als was het de hele prijs’. In de
schrifttekst waar het om gaat, Handelingen 5,1-11, worden de man en de vrouw die
dit vergrijp begingen, onmiddellijk met de dood bestraft. Augustinus duidt deze
straf als een tijdelijke dood, en spoort in een moeite door in het bijzonder de
vrouwen uit zijn geloofsgemeenschap aan om zich te houden aan hun gelofte hun
maagdelijkheid te behouden. ‘Vrouwen die dat hebben gedaan, die zo’n gelofte
hebben afgelegd waar ze zich niet aan hielden, moeten niet denken dat zij er met
een tijdelijke dood vanaf komen. Ze worden veroordeeld tot het eeuwige vuur’. Zo
gaat dat, in de kortste van de drie hier opgenomen preken.
Het boekje biedt naast de preken een inleiding en een beknopte literatuurlijst,
alsmede een register op de geciteerde of vrij gebruikte bijbelteksten. Zoals er
in elk register altijd foutjes zitten, zo is ook dit register niet in alle
gevallen feilloos (verwijzingen naar Dt 14,4-8, Spr 21,20 en Ps 1,2 treffen wij
bijvoorbeeld aan in 149,4, niet in 149,3), maar dat mag de pret niet drukken.
Belangrijker is dat alle verwijzingen naar de bijbeltekst in voetnoten bij de
vertaling staan vermeld, en dat bij elke preek is aangegeven wat de
schriftteksten zijn waar Augustinus zich in hoofdzaak op baseert. Men zou dus
eerst die schriftteksten kunnen lezen, en vervolgens van Augustinus’
interpretatie ervan kennis kunnen nemen. En dat is precies wat ik in de cursus
Latijn II zoals ik die aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit
Utrecht verzorg, heb gedaan met met mijn studenten, daartoe aangespoord door de
flaptekst: ‘Naast de Nederlandse vertaling is ook de originele tekst opgenomen.
Daardoor kan deze uitgave ook worden gebruikt in het voortgezet of hoger
onderwijs. Dat zou Augustinus veel plezier doen. Hij was namelijk een uitstekend
leraar, die populair was bij de vele mensen die in Hippo naar hem kwamen
luisteren.’ Bij deze exercitie is het mijn studenten en mij opgevallen dat het
Latijn van Augustinus op voorbeeldige wijze in het Nederlands is omgezet, in
taal namelijk waarvan men zich kan voorstellen dat iemand zich ervan bedient in
de orale communicatie met zijn geloofsgenoten tijdens vieringen van de
christelijke gemeente. Zoals ervaringsdeskundige Dieke Janssen het verwoordt:
‘Het prettige aan dit boekje is dat je op grond van de vertaling tevoren weet
wat er met een Latijnse zin bedoeld wordt; dat helpt je het Latijn correct te
interpreteren. Aan de andere kant bestaat ook het gevaar dat de student minder
nadenkt over het Latijn, en er pas bij de bespreking op college achter komt dat
er hier sprake is van een coniunctivus, of daar van een meervoud in plaats van
het enkelvoud dat in de Nederlandse weergave staat. Je moet wel heel gemotiveerd
zijn om goed naar de rits onbekende woorden te kijken terwijl de luchtige
vertaling ernaast staat’. Dat is een compliment aan de vertalers, dunkt me. De
communicatieve situatie van de vroege vijfde eeuw in Hippo Regius dan wel
Carthago komt in elk geval wel erg dichtbij."
---
Signalement door Pi e t e r d
e B o e r in: Beweging, voorjaar 2009, 46. Citaat
slotzin. 'Augustinus boeit.'
latest
changes here:
16-9-2017