VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 

'SENECA OVER TOORN (De Ira)' 

DRIE PASSAGES


tekst gepubliceerd in: De Tweede Ronde 26,1, lente 2005, 87-93


i 

Je hebt me gevraagd te schrijven, Novatus, over de vraag hoe men toorn moet bedaren. Het lijkt me niet onterecht dat je juist deze emotie vreest, de afschuwelijkste en onstuimigste van allemaal. Andere emoties hebben nog iets vredigst en bedaards maar deze is één en al woeste energie, ze bestaat uit een golf van wrok. Wapens wil ze zien en bloed en executies! Ze raast en tiert en heeft daarin niets van een mens. Ze vergeet zichzelf zolang het een ander maar schaadt en stort zich op haar eigen wapens, begerig naar wraak, al wordt het de ondergang van de wreker.

Sommige wijzen hebben toorn dan ook ‘een vlaag van waanzin’ genoemd: er is hetzelfde gebrek aan zelfbeheersing, even weinig aandacht voor fatsoen, even weinig respect voor relaties. Toorn blijft koppig geconcentreerd op het eenmaal gestelde doel, is niet vatbaar voor rede of raad, windt zich op over onbenulligheden, is niet in staat om te onderscheiden wat billijk en waar is. Ze heeft veel weg van een instortend gebouw: het valt te pletter op waar het eerst boven hing.

Mensen in de greep van toorn zijn niet gezond, dat besef je als ze naar hun uiterlijk kijkt. Zoals je onmiskenbare tekens van waanzin hebt - een wilde, aggressieve kop, neerslachtig fronsen, een verbeten gezicht, een onrustige pas en getrommel met de vingers, verschieten van kleur en versneld en heftig ademhalen -, zo zijn de tekens van toorn dezelfde: flitsende en rollende ogen, het gezicht helemaal rood aangelopen (bloed bruist op uit het diepst van het hart), trillende lippen, tandengeknars, haren die recht overeind staan, zwaar en piepend ademhalen, het geluid van knakkende vingers, gesteun en gekreun, uitbarsten in ongearticuleerd gepraat, voortdurend in de handen klappen en met de voeten op de grond stampen. Heel het lichaam is in rep en roer, ‘er dreigt een grote storm van toorn’: het is weerzinwekkend en afstotend, die aanblik van vervorming en opgeblazenheid - je weet niet of die ondeugd nu meer verfoeilijk is of lelijk.

Andere ondeugden kan men verbergen en diep vanbinnen voeden; toorn stelt zichzelf tentoon, treedt zichtbaar naar buiten. En hoe groter hij is, des te duidelijker breekt hij uit. Zie je niet hoe bij alle dieren meteen voortekens verschijnen als ze klaarstaan om kwaad te doen? Heel hun lijf schudt de normale bedaarde houding af en onderstreept hun eigenlijke wildheid. Everzwijnen krijgen schuim op de bek en wetten en slijpen hun tanden, stieren storen hun hoorns in de lucht en schrapen zand weg met de poten, leeuwen brullen, geïrriteerde slangen krijgen een opgeblazen nek, dolle honden zien er vreselijk uit. Geen dier zo verschrikkelijk en zo gevaarlijk van nature, dat het niet extra wild wordt zodra het door toorn wordt bevangen.

Ja, ik weet het wel, ook andere emoties laten zich nauwelijks verbergen. Lust en angst en overmoed geven signalen af en zijn op voorhand herkenbaar, en geen enkele heftige aandoening treedt in zonder veranderingen in het gezicht. Wat is dan het verschil? Andere emoties worden zichtbaar, toorn knalt[1] eruit.

En kijk verder eens naar de effecten van toorn en de schade die ervan komt: geen gesel is het mensdom zo duur komen te staan. Je ziet moord en doodslag, vergiftiging, keihard terugslaande criminelen, steden getroffen door rampen, hele volkeren die ten onder gaan, leiders openbaar verkocht als slaven, huizen in brand gestoken, en vlammen die niet stoppen bij de stadsgrens maar enorme gebieden die oplichten door vijandelijk vuur.

Bezie de roemrijkste steden, de fundamenten nog nauwelijks herkenbaar: toorn heeft ze met de grond gelijk gemaakt. Bezie de woestenijen waar vele mijlen geen bewoner meer te bekennen is: toorn heeft ze ontvolkt. Bezie al die aanvoerders die te boek staan als voorbeelden van een slecht lot: door toorn is de een in zijn eigen bed doodgestoken, de ander neergeslagen tijdens plechtige rituelen, nog een ander aan stukken gescheurd in een juridische setting, midden in de drukte van het forum. Door toorn moest de een zijn bloed vergieten doordat zijn zoon hem vermoordde, de ander zijn koningshals laten openen door slavenhand, weer een ander zijn ledematen strekken op het kruis.

En dan spreek ik nog alleen van individuele kwellingen. Wat als je de afzonderlijke slachtoffers van toorn even terzijde laat? Kijk eens naar samenscholingen verpletterd met het zwaard, massa’s afgeslacht door horden soldaten, hele volkeren veroordeeld tot genocide <...>

 

iI 

Daarom moeten we ons onthouden van toorn, of die nu gericht is tegen een gelijke, een meerdere of een mindere. Je meten met een gelijke is hachelijk, met een meerdere waanzinnig, met een mindere vernederend. Terugbijten is iets van een miezerig mannetje. Muizen en mieren draaien zich naar je toe als je de hand naderbij brengt:[2] zwakke wezens wanen zich geschaad bij een aanraking.

Het zal ons milder stemmen als we bedenken wat de man op wie we zo vertoornd zijn ooit voor ons heeft gedaan. Die verdiensten maken zijn fout dan goed. Laten we ook beseffen hoezeer een reputatie van zachtmoedigheid een positieve uitstraling heeft, hoeveel nuttige vrienden je krijgt door genade te betonen. Laten we niet vertoornd raken op kinderen van tegenstanders en vijanden. Sulla’s wreedheid blijkt bijvoorbeeld uit zijn verbod op politieke activiteit van kinderen van vogelvrij verklaarden. Niets zo onredelijk als erfgenaam worden van de haat tegen je vader.

Telkens als vergeven ons moeilijk valt, moeten we eens nagaan of het in ons belang is als iedereen onvermurwbaar is. Hoe vaak komt iemand niet vragen om genade nadat hij die zelf heeft geweigerd? Hoe vaak valt iemand niet een ander voor de voeten nadat hij hem zelf heeft verjaagd? Wat is er roemvoller dan toorn verruilen voor vriendschap? Wie zijn de trouwste bondgenoten van de Romeinen? Hun aanvankelijk hardnekkigste vijanden! Wat zou het Rijk vandaag de dag zijn als de heilzame voorzienigheid de verliezers niet had vermengd met de winnaars?

Iemand wordt woedend? Daag hem uit met gunsten! Strijd vervalt zodra een van beiden die staakt, vechten komt van twee kanten. En raast woede over en weer, komt het tot een treffen? Wie zich het eerst terugtrekt is de beste, wie wint is de verliezer. De ander geeft je een klap? Wijk terug. Want door terugslaan geef je hem de kans om vaker toe te slaan, en een excuus. Dan kun je je niet meer losmaken op het moment dat je wilt.

Wie wil er zijn vijand nu zo zwaar treffen dat zijn hand in de wond blijft steken en hij zich niet kan herstellen van die stoot? Maar toorn is zo’n soort wapen: je trekt het amper terug. Wij zorgen voor lichte wapens, voor een handzaam, goed hanteerbaar zwaard. Moeten we dan niet die uitbarstingen van de ziel vermijden, die een zware last vormen en onherroepelijk zijn? We houden van snelheid, ja, maar dan zo dat je meteen op bevel tot stilstand komt en niet het doel voorbijdraaft: je moet kunnen bijsturen, van rennen terug kunnen naar lopen. We weten dat spieren zijn aangetast zodra ze onwillekeurig bewegen. Je bent oud of gehandicapt als je rent wanneer je wilt lopen. Laten we ook zo denken over zielenroerselen: die zijn het gezondst en het meest robuust als wij ze onder controle hebben, niet als ze hun eigen gang gaan.

Maar het helpt altijd het beste om goed te kijken, ten eerste, hoe lelijk iets is, en vervolgens hoe gevaarlijk het is. Geen enkele emotie ziet er zo abnormaal uit. Toorn ontsiert het mooiste gezicht, geeft het kalmste gelaat verbeten trekken. Woedende mensen verliezen ook alle elegantie: wie zich eerst keurig volgens de regels kleedde laat zijn gewaad over de grond slepen en neemt zich helemaal niet meer in acht. Had iemand een niet onaardig kapsel, van nature of kunstmatig, dan gaan zijn haren overeind staan tegelijk met de ziel. Aderen zwellen op, de borst schokt en schudt van het hijgen, wild uitslaand stemgeluid rekt de nek uit. Trillende ledematen, onrustige handen, heel het lichaam in beroering... Hoe denk je dat iemands ziel eraan toe is als zijn buitenkant al zo afzichtelijk is?

Van binnen moet het een veel vreselijker gezicht zijn! De adem is er nog zwaarder, de spanning heftiger: die blaast zichzelf nog op als hij geen uitweg vindt. Zoals vijanden of wilde dieren eruit zien als ze onder het bloed van hun slachtoffers zitten of op weg zijn slachtoffers te maken, zoals de dichters hellemonsters hebben voorgesteld, omgord met slangen en vlammen uitbrakend, zoals die afgrijselijke vrouwenfiguren uit de hel opstijgen om oorlogen te ontketenen en tweedracht onder de volkeren te zaaien en de vrede aan flarden te scheuren, zó moeten wij ons toorn voorstellen: laaiend vuur in de ogen, snerpend met gesis en geloei en gekreun en gepiep en andere nog ergere geluiden, wapens schuddend in beide handen (want zelfbescherming krijgt totaal geen aandacht), het gezicht vertrokken, bloedbevlekt en bezaaid met littekens, bont en blauw geslagen door eigen gesels, met een waanzinnige tred, in een wolk van diepe duisternis, wild aanstormend en alles vernielend en verjagend, bevangen door afkeer van alle mensen, vooral van zichzelf, graag bereid om aarde, zee en hemel overhoop te halen als kwaad doen niet anders gaat, zelf evenzeer bron als object van haat. Of neem, zo je wilt, het beeld van onze dichters: 

Vrouwe Krijg, de bloedbespatte zweep in de hand,
en Tweedracht, vergenoegd met haar verscheurde kleed
{bewerking van Vergilius Aeneis 8,702-3}

of als je nog een ander gruwelijk beeld van deze gruwelijke passie kunt bedenken.

Voor sommige mensen in toorn helpt het om, zoals Sextius zegt, in de spiegel te kijken. Ze raken verward door die grote verandering in hun beeld. Geconfronteerd met de harde feiten, zogezegd, herkennen ze zichzelf niet. En hoeveel van de werkelijke misvorming laat dat spiegelbeeld nu helemaal zien? Als de ziel vertoond kon worden en in enige vorm van materie kon oplichten, dan zou die aanblik ons ontzetten in al zijn zwartheid en bezoedeling, schuimend en vertrokken en gezwollen. Maar ook nu is zo’n ziel al afzichtelijk, terwijl hij toch eerst door botten en vlees en allerlei obstakels heen moet. Hoe zou het zijn als hij zich onverhuld zou tonen?

Maar niemand wordt door een spiegel afgeschrikt van zijn toorn, zo geloof je misschien. Hoe zit het dan? Wie voor een spiegel gaat staan om te veranderen, die ís al veranderd. Voor mensen in toorn is in ieder geval niets mooier dan een woest en grimmig beeld: zoals ze zijn willen ze er ook uitzien.

Meer nog moeten we bekijken hoeveel mensen schade opgelopen door toorn op zichzelf. Bij sommigen knappen de aderen door een overmaat aan drift en komt bloed omhoog door gebrul dat boven de krachten gaat, of een vloed aan vocht in de ogen vertroebelt de blik, en zieken vallen terug in hun aandoening. Geen snellere weg richting waanzin.

Velen blijven dan ook hangen in hun razernij van toorn en het eenmaal verjaagde gezond verstand krijgen ze niet terug. Ajax’ dood kwam door razernij, zijn razernij door toorn. Ze roepen de dood af over hun kinderen, armoe over zichzelf, verwoesting over hun huis, maar toornig? Nee hoor, dat zijn ze echt niet, netzo min als gekken waanzinnig! Tegenover hun beste vrienden staan ze als vijanden en ze zijn te mijden door hun dierbaarsten. De wet, daar denken ze alleen aan als ze ermee kunnen toeslaan. Om het minste of geringste winden ze zich op, via de dialoog of goede diensten zijn ze niet gemakkelijk te benaderen, en alles gaat met geweld: ze staan klaar met het zwaard, om te vechten of zich erop te storten. Ja, ze zijn in de greep van het grootste kwaad, dat alle ondeugden te boven gaat.

Andere ondeugden sluipen er geleidelijk in, maar de kracht van toorn is plotseling en totaal. Kort en goed, alle andere passies worden eraan ondergeschikt gemaakt. De brandendste liefde legt het ertegen af, en zo rijgen mensen beminde lichamen aan het zwaard en zijn hun slachtoffers degenen bij wie ze in de armen hebben gelegen. Hebzucht, dat hardnekkige, meest onbuigzame kwaad, wordt door toorn onder de voet gelopen en gedwongen alle rijkdommen prijs te geven en huis en verzamelde eigendommen in brand te steken. En hoe gaat het met eerzuchtigen? Komt het niet voor dat zij hooggeschatte eretekens afrukken en de hun toegekende positie afwijzen? Geen passie waar toorn niet de baas over is.

 

iii 

Over andere aspecten mag er twijfel bestaan, maar geen passie biedt zo’n beroerde aanblik als ik eerder heb beschreven.

Een mens in toorn is ongenaakbaar en hard; nu eens trekt hij wit weg doordat het bloed uit zijn gezicht verdwijnt en zich verspreidt, dan weer slaat hij rood uit en is het of hij bloedt, wanneer alle hitte en gloed weer omhoog komt; aderen zwellen op, ogen rollen en schieten naar voren of blijven juist ijzig op één ding gericht. Voeg daarbij hevig klapperende tanden, die een mens wel zouden willen vermalen: een geluid zoals van everzwijnen die hun hoorns wetten door ze ergens tegenaan te wrijven. En voeg daarbij het geknak van vingers wanneer de handen worden gekraakt, en veelvuldig op de borst slaan, hevig gehijg en diepe zuchten, een lijf dat niet stil kan houden, onverstaanbare kreten en uitvallen, lippen die trillen maar soms ook dichtgeklemd zijn en iets dreigends murmelen. Allemachtig, wilde beesten zien er niet zo afschuwelijk uit!

Of het nu honger is wat dieren opjaagt of een wapen dat hun in de ingewanden steekt, en zelfs als ze half bewusteloos hun jagers met een laatste beet belagen: het is minder erg dan een mens die brandt van toorn. En heb je de tijd om die kreten en dreigementen te aanhoren? Kijk dan eens wat voor taal zo’n gekwelde ziel uitslaat!

Zou niet iedereen vrij willen blijven van toorn, als hij inziet dat die begint met kwaad dat hemzelf het eerst treft? Als het gaat om mensen die alle macht hebben om hun toorn uit te leven en dat ook een bewijs van sterkte vinden, om mensen die een gelegenheid tot wraak rekenen onder het vele goeds van een hoge positie, mag ik hen dan niet waarschuwen? Ik zeg hun dat een mens niet machtig is, nee, niet eens ‘vrij’ mag heten, als hij in de ban is van zijn toorn. Iedereen moet beter opletten en op zichzelf passen. Mag ik niet waarschuwen dat alle andere kwalen van de ziel juist de slechtste mensen treffen, maar drift zelfs bij goed onderlegde, verder kerngezonde mensen erin sluipt?

De tekst is afkomstig uit een uitvoerig traktaat ‘Over toorn’ van Lucius Annaeus Seneca (ca. 4 v.Chr.-65 n.Chr.), de Romeinse filosoof en leraar van keizer Nero. Vertaald zijn de volgende drie passages: 1,1-2; 2,34-36 en 3,4. Volledige vertalingen van Seneca’s geschrift zijn te vinden in uitgaven van Seneca’s ‘Dialogen’ (in het Nederlands bestaan er versies door Tj.Janssen en C. Verhoeven).


Meer van en over Seneca op Vincenthunink.nl


latest changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact