|
JACOBUS DE VORAGINE
DE HAND VAN GOD
De
mooiste heiligenlevens uit de Legenda Aurea
gekozen, vertaald en van
een nawoord voorzien
door Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis
Athenaeum-Polak
& Van Gennep, Amsterdam 2006
ISBN 90 253
5890 X [294 p.] EUR 19,90
Rond het
jaar 1260 bracht de Domenicaan Jacobus de
Voragine een eeuwenlange traditie van
heiligenlevens samen in zijn
Legenda Aurea. Vanuit alle mogelijke
bronnen haalde hij materiaal over alle
denkbare en ondenkbare christelijke heiligen.
Dit materiaal ordende hij naar de dagen van
het liturgisch jaar.
In deze ongekend rijke en veelzijdige
verzameling zien we de culminatie van eeuwen
christelijke traditie, en een spiegel van de
middeleeuws Latijnse literatuur. De verhalen
zijn prima leesbaar en behoeven ook voor de
21e eeuwse lezer nauwelijks speicale
toelichtingen.
Uit dit ongekend rijke
werk heb ik samen met Mark Nieuwenhuis een
ruime bloemlezing voorbereid.
Het boek is verschenen in april 2006
Vincent Hunink (l) en Mark
Nieuwenhuis (r); Amsterdam, 3 september 2005
AANBIEDINGSTEKST
JACOBUS DE VORAGINE, DE
HAND VAN GOD
de mooiste heiligenverhalen uit de
Legenda Aurea
gekozen en vertaald door Vincent Hunink en
Mark Nieuwenhuis
Alle eeuwen door hebben christelijke
heiligen tot de verbeelding gesproken. Ze
golden als lichtende voorbeelden en
strijders voor God, maar ook als helpers die
dichtbij de mensen staan. Vandaar ook dat
heiligenlevens altijd druk gelezen
zijn.
Het genre bereikte zijn
hoogtepunt in de Legenda Aurea van Jacobus de
Voragine (1229-1298). In dat
omvangrijke werk is een duizendjarige traditie
van Latijnse teksten
bijeengebracht, keurig volgens het liturgische
jaar: iedere dag zijn eigen
heilige.
In De hand van God zijn
Jacobus' mooiste heiligenverhalen uitgekozen.
Het wemelt er van wonderen,
spectaculaire genezingen, onwaarschijnlijke
martelingen en ander fraais.
Topheiligen zoals Benedictus en Franciscus
ontbreken niet, maar ook kleinere
figuren als Sebastiaan, Agnes en de ex-hoer
Maria van Egypte staan erin. Deze
ruime bloemlezing is een zalig leesboek,
waarvoor ook de meest verstokte
ongelovigen door de knieën zullen gaan.
Mark Nieuwenhuis (1968) is
docent klassieken te Lelystad. Hij vertaalde
recentelijk mee aan een
veelgeprezen bloemlezing uit Plinius de
Oudere.
Vincent Hunink (1962) is latinist aan de
Radboud Universiteit Nijmegen. Hij
vertaalde onder meer werk van Apuleius,
Seneca, Tacitus en Augustinus.
FRAGMENT
(een passage
uit het Leven van Maria van Egypte. De
zondares zelve is aan het woord en vertelt
haar levensverhaal.)
'Zo stak ik de
Jordaan over en kwam ik in deze woestijn, waar
ik zevenenveertig jaar heb vertoefd zonder ooit
een mens te zien. Die drie broden die ik had
meegenomen werden mettertijd zo hard als steen,
maar ze waren mij zevenenveertig jaar genoeg om
van te eten. Mijn kleren zijn intussen vergaan.
Zeventien jaar lang heb ik hier in de woestijn
last gehad van lichamelijke aanvechtingen, maar
nu heb ik ze dankzij de gunst van God allemaal
overwonnen. Zo, nu heb ik u alles verteld wat ik
heb gedaan. Bidt u alstublieft voor mij tot
God.'
De oude man
ging languit op de grond liggen en prees de Heer
in zijn dienares. 'Ik smeek u,' zei zij, 'komt u
op Witte Donderdag weer naar de Jordaan en
brengt u dan het lichaam van de Heer mee. Want
vanaf de dag dat ik hier ben gekomen heb ik geen
communie ontvangen.'
Zo ging de oude
man terug naar het klooster. Een jaar later,
kort voor Witte Donderdag, nam hij het lichaam
van de Heer mee en kwam naar de oever van de
Jordaan, waar hij op de andere oever de vrouw
zag staan. Zij sloeg een kruis en liep
vervolgens over het water tot bij de oude man.
Die was verbijsterd toen hij dat zag en strekte
zich nederig bij haar voeten uit. 'Pas op,' zei
zij. 'Doet u dat nu niet, want u draagt de
sacramenten des Heren, en u straalt in de
waardigheid van het priesterschap. Maar ik bid
u, vader, weest u zo goed en komt u ook volgend
jaar weer naar me toe.'
Daarop sloeg
zij een kruis, liep over het water van de
Jordaan en zocht de eenzaamheid van de woestijn
weer op. De oude man keerde terug naar zijn
klooster. Het jaar daarop kwam hij naar de plek
waar zij voor het eerst met hem gesproken had en
hij constateerde dat ze daar was overleden. Hij
begon te huilen en durfde haar niet aan te
raken. 'Ik wilde het schamele lichaam van de
heilige vrouw wel begraven,' zei hij bij
zichzelf, `maar ik ben bang dat zij het niet
goed vindt.'
Terwijl hij
daarover peinsde zag hij dat naast haar hoofd
een boodschap in de grond was geschreven met de
volgende inhoud. `Zosimas, begraaf het schamele
lichaam van Maria. Geef de aarde haar stof terug
en bid voor mij tot de Heer, op wiens aanwijzing
ik op 2 april de wereld heb verlaten.'
RECENSIES
K
e e s F e n s
(Volkskrant 28 april 2006)
Sprookjesboek
vol heiligheid
Levenswerk van middeleeuwse dominicaan
Jacobus de Voragine vertaald
Hij mag sinds 1816 als zalige vereerd worden,
maar hij heeft zijn
eigen leer beschaamd: wonderen heeft hij niet
verricht, sinds zijn
dood in 1298. Gods wonderbaarlijke goocheldoos
bleef tijdens zijn
leven en na zijn dood gesloten. In een
'vermeerderde' uitgave van
zijn Legenda Aurea, 'de gouden legende', zou
hij geen plaats hebben
gekregen. Zijn naam is Jacobus de Voragine.
Hij was een Italiaanse
dominicaan, studeerde en preekte veel, zoals
bij zijn orde hoorde,
bestuurde kloosters en provincies, werd
aartsbisschop van Genua, hij
was tijden ordegenoot van genieën als Thomas
van Aquino en Albertus
Magnus -grootheid te over. Maar zijn
levenswerk is een sprookjesboek.
En hij is een raadsel.
De Legenda Aurea telt zo'n 180 stukken; het
allergrootste deel
daarvan zijn heiligenlevens, een aantal van
bijzondere lengte. Er
zijn ook stukken over kerkelijke feestdagen.
De volgorde van de
stukken in de originele editie is die van het
kerkelijk jaar. De taal
waarin het gulden boek werd geschreven, is het
Latijn. De eerste van
de zeer vele vertalingen in de volkstaal
verscheen in de 14de eeuw in
het Frans. Het populaire karakter van de
stukken - volksboekmateriaal
- lijkt in strijd met het Latijn, met de
theologische achtergronden
van Jacobus de Voragine. Ik denk dat er een
verzoening (en
ontraadseling) mogelijk is. De Legenda Aurea
zou bedoeld zijn geweest
als handboek voor de prediking. Dat kan de
opzet van de stukken,
gericht op een publiek dat verwonderd wil
raken om Gods daden onder
ons, verklaren. Maar het is ook verantwoord te
denken dat ook de
geleerde middeleeuwer deelde in het naïeve
wonderge-loof van alledag.
Theologie en vroomheid vallen zelden samen Ook
de volgende verklaring
is mogelijk. Achter heiligenlevens ligt altijd
een
heiligheidsideaal. Dat ideaal is hier - en in
een lange traditie - de
volkomen weg-cijfering van de persoon van de
heilige voor God en
diens manifestatie in hem. God - en daarmee de
heiligheid van de
persoon - manifesteert zich in wonderen,
tijdens het leven van de
heilige en na diens dood. Het
heiligheidsideaal is
een wondertheologie! (Natuurlijk is die
wondermanifestatie geschapen
naar de wonderkracht van Jezus, die ook een
Godsopenbaring was.)
Dit is zeker: de Dialogen van Gregorius de
Grote - tweespraken over
heiligen - hebben in het werk van Jacobus de
Voragine (als in veel
middeleeuwse heiligenlevens) doorgewerkt. Met
het gezag van Gregorius
werd ook diens lichtgelovigheid inzake
wonderen overgenomen. We
moeten misschien niet Jacobus maar Gregorius
het grootste raadsel
vinden!
Jacobus de Voragine was in zijn Legenda Aurea
geen oorspronkelijk
schrijver, maar een compilator. Soms citeert
hij auteurs van vroeger
- een kleine voorkeur voor Augustinus en
Hiëronymus - maar de naar
schatting 130 bronnen die hij voor zijn boek
heeft gebruikt, laat hij
in het verborgene. Wellicht waren ze
overbekend. Onder die bronnen
vallen niet alleen boeken van tijdgenoten,
dominicanen als hij, maar
ook werken uit het vroege christendom, vanaf
de 2de eeuw. Het
compilatiekarakter kan ook de wat losse toon
van de Legenda Aurea
verklaren. In elk geval van een heel lange
traditie is Jacobus de
laatste en de invloedrijkste. Honderdduizenden
zijn door zijn werk
gesticht; duizenden Kunstenaars hebben
voorvallen en motieven aan de
Legenda Aurea ontleend. In ontelbare kerken
blijft veel in het
duister als men Jacobus' wonderverhalen niet
kent.
Veel verhalen beginnen met een etymologische
verklaring van de naam
van de heilige Uit de samenstellende delen van
de naam blijken al de
bijzondere gaven die de heilige kenmerken.
Nomen is een heilig omen.
Soms zijn die vaak hoogst humoristische
naamsverklaringen wel een
pagina lang, als bij Dominicus, de stichter
van Jacobus' orde. De
naam 'Ambrosius' vloeit ook leeg in wonderen
van toepasselijkheid. Na
de naam begint het leven. Dat is doorgaans
beknopt; een historicus is
Jacobus allerminst, eerder een verteller, die
zo gauw mogelijk op
verhalen en anekdoten over wil. '
De wondergeschiedenissen in het leven van de
heilige beginnen. En die
gaan in de meeste gevallen na zijn dood door.
Ook bij heiligen van
dicht bij zijn eigen tijd laat Jacobus de
historie voor het mirakel
liggen. De afwezigheid van het enigszins
gedetailleerde historische
verhaal maakt dat de heiligen op elkaar gaan
kijken, wat misschien de
allerdiepste bedoeling van Jacobus is geweest!
Tenslotte worden allen
kaarsen die Gods licht verspreiden.
Bij alle ongewoonheid zijn de mirakelverhalen
van een opvallende
alledaagsheid. Ze maken een verkeer tussen God
en de mensen
zichtbaar, en maken hemel en aarde tot een
innig geheel.
God is, ook wanneer er geen wonderen zijn,
alomtegenwoordig, in vele
tekenen te ontdekken. Het sprookjesboek speelt
ook in een
sprookjesland, waar de duivel wel rondwaart,
maar snel te verdrijven
is. Het kwaad is in de Legenda Aurea eigenlijk
niet meer dan een
grote gemeenplaats.
De mooiste wonderverhalen blijven de visioenen
en vooral de gezichten
rond het sterven. De dood zorgt in bijna alle
stukken voor de mooiste
poëzie. Deze lieve passage staat in het leven
van Dominicus:
'Zijn (Dominicus', F.) heengaan op precies die
dag en dat uur was
getoond aan broeder Guale, destijds prior van
de broeders predikheren
in Brescia en nadien bisschop in die stad. Dat
gebeurde als volgt.
Hij legde zijn hoofd tegen een muur van de
toren bij de broeders en
viel in een lichte slaap. Toen zag hij de
hemel opengaan en twee
witte ladders naar beneden komen Christus en
zijn Moeder hielden de
bovenkanten vast en engelen gingen er juichend
over omhoog en omlaag.
Midden tussen de ladders stond een stoel op de
grond waarop met
bedekt hoofd een broeder zat. Jezus en Zijn
Moeder trokken de ladders
omhoog, totdat ook de zittende figuur naar de
hemel was gehaald en de
hemel zich weer sloot. Broeder Guale ging naar
Bologna, waar hij
dadelijk vernam dat vader Dominicus juist op
die dag en dat uur was
heengegaan.'
Er moet hier een schildering van bestaan! De
lieflijkste
wonderverhaaltjes staan natuurlijk in het
leven van Franciscus. De
zachtheid neemt met de eeuwen toe. Bij de
martelaren uit de eerste
eeuwen stroomt hun bloed haast de pagina af.
Christenen is altijd
weinig aan wreedheden bespaard, aan plezier in
de beschrijving ervan
evenmin weinig. Bij innig religieuze passages
is Jacobus op zijn
best, ook in de beschrijvingen. Hij hoeft maar
een kerkdeur te openen
of we zijn in het heilige der heiligen.
In De hand van God - De mooiste heiligenlevens
uit de Legenda Aurea
zijn dertig stukken bijeengebracht. Het is een
mooie en
representatieve verzameling geworden, vanuit
een los Latijn in
een licht Nederlands vertaald (al zou ik
Petrus nooit 'tranen met
tuiten' laten huilen). Het mooie verhaal over
Sint Nicolaas opent het
boek, en de hoofdfiguur van het oudste
heiligenleven, Martinus, sluit
het af. Met veel moois hebben de twee
vertalers veel onzin moeten
meevertalen, maar de hemel vergoedt altijd het
bizarre aardse.
De geleerden van de renaissance hebben Jacobus
de Voragine onthoofd
door zijn hoofdwerk af te wijzen. Jacobus werd
in de eeuwen erna zelf
een legende. Hoger is niet bereikbaar.
door R o
b H a r t m a n s
in: De Groene Amsterdammer,
19 mei 2006
Hartstochtelijke
kastijding
(tekst
overgenomen met welwillende toestemming van
auteur en redactie)
«Intussen
folterde het volk de belijdende Christenen,
en een verlangen naar het
martelaarschap dreef mij naar Alexandrië.
Daar was de vervolging juist drie
dagen opgehouden.» Hoewel Flaubert in La
tentation de Saint Antoine
blijk geeft van een inktzwarte visie op het
menselijk bestaan is de ironie, de
typisch flaubertiaanse humor nooit ver weg.
Zijn beschrijving van de
verzoekingen waaraan de heilige Antonius
werd blootgesteld laat zich weliswaar
lezen als een aanklacht tegen het menselijk
tekort, maar de verlossing hieruit,
de heilsboodschap, kon Flaubert niet meer
serieus nemen.
Onder de
hedendaagse lezers van de hagio-grafieën
van Sint-Antonius en andere heiligen, zoals
die bijvoorbeeld zijn opgenomen in
de onlangs vertaalde Legenda
Aurea
van de dominicaan Jacobus de Voragine
(1229-1298), zullen er weinigen zijn die
deze verhalen tot zich kunnen nemen zonder
geplaagd te worden door ironische
aandriften. Jacobus over de dezelfde episode
als Flaubert: «Antonius’
geloofsijver was heel groot. In de tijd dat
keizer Maximianus de christenen ter
dood bracht, wilde hij de martelaren volgen
en samen met hen het martelaarschap
verdienen. Hij was buitengewoon bedroefd dat
hem dat niet werd gegeven.»
Het martelaarschap
heeft de laatste jaren natuurlijk
een bijzonder onaangename connotatie, maar
ook wanneer de martelaar geen
zelfmoordaanslag pleegt en alleen zichzelf
de dood in stuurt, hebben velen van
ons hier moeite mee. «De grondslag voor de
bereidheid om zich, wanneer er een
gerechtvaardigd motief voor aanwezig is, op
te offeren, is een hoge eigendunk»,
schreef Giacomo Leopardi in zijn Penseiri.
Bovendien ligt het voor de hand dat degene
die zichzelf wil opofferen niet
zelden, en vaak nog eerder, bereid is
anderen voor de goede zaak op te offeren.
Niet alle in de
katholieke kerk vereerde heiligen
stierven echter als martelaar. Velen
bezweken aan een vorm van ascese die het
best is te vergelijken met een zelfmoord op
afbetaling. Zo at de heilige
Catherina van Siena hooguit wat bedorven
kaas en rauwe groente en dronk ze pus
uit de zweren van de mensen die ze
verpleegde. Franciscus van Assisi liet zich
naakt met een touw om zijn nek door de
sneeuw trekken, omdat hij stiekem een
stukje kip had gegeten. Op de Filippijnen
laten nog altijd elk jaar op Goede
Vrijdag enkele fanatieke gelovigen zich aan
het kruis spijkeren. Hier staat ons
verstand bij stil, dit gaat ons volkomen
boven de pet en meestal reageren we
hier wat lacherig op.
Ook in De
hand van God
komen tal van passages voor waar we
eigenlijk geen raad mee weten. Zo beschrijft
Jacobus de christenvervolging onder keizer
Decius. Christenen werden toen niet
alleen gruwelijk gemarteld, maar ook
overgehaald om hun geloof te verzaken. Een
jongeman werd op een zacht bed neergelegd en
vastgebonden met touwen van bont
gekleurde bloemen. «Daar verscheen een heel
mooi, ontuchtig meisje dat de
jongen ontuchtig betastte, terwijl hij vol
was van liefde voor God. Hij voelde
in zijn lichaam impulsen die indruisten
tegen de rede, maar hij had geen wapens
waarmee hij zich kon losmaken van de vijand.
Daarom zette hij de tanden in zijn
eigen tong en spuwde die het ontuchtige
meisje in het gezicht. Zo wist hij de
bekoring te verdrijven door pijn en verwierf
hij een lofwaardig zegeteken.»
Deze gruwelen spoorden Sint-Paulus de
kluizenaar ertoe aan een volmaakt
ascetisch leven te leiden, waarbij hij
wedijverde met Sint-Antonius wie nu het
meest verstorven was.
Doordat dergelijke
passages, die we nauwelijks zonder
ironie kunnen lezen, het geloof tot
onderwerp hebben, is het bijna onmogelijk om
niet aan Gerard Reve te denken. Dat komt
niet in de laatste plaats door de
nauwelijks verholen wellust waarmee
martelingen worden beschreven. Zo lezen we
hoe Sint-Vincentius eerst op het «paard»,
een scherp gepunte bok, werd gezet,
waarmee zijn ledematen aan stukken werden
getrokken. Vervolgens «brachten de
beulen ijzeren kammen aan tot in zijn
binnenste ribben», waardoor zijn borstkas
openbrak en zijn ingewanden zichtbaar
werden. Daarna moest hij naar de «vuurvork»,
een ijzeren rooster waarop hij zou worden
verbrand. «Opgewekt haastte hij zich
naar zijn straf, ja, hij maakte de beulen
verwijten dat ze zo langzaam deden.»
Zelf kroop hij op het gloeiende rooster en
«in al zijn ledematen werden ijzeren
haken en gloeiende plaatjes aangebracht». Zo
ging het nog een tijdje door, maar
Vincentius legde nog steeds niet het loodje,
waarop hij in een kerker op een
stapel scherven werd gelegd om de hongerdood
te sterven. Tot grote woede van
zijn vervolgers ging hij maar niet dood. Pas
toen hij goed werd verzorgd, zodat
hij later opnieuw gefolterd kon worden, gaf
hij de geest. Toen zijn lijk in het
open veld werd neergelegd, weigerden de
vogels het op te vreten. Ook pogingen
hem met een molensteen om zijn nek in zee te
gooien mislukten deerlijk.
Vanaf het begin van
het christendom werden de
heiligen vereerd omdat zij werden gezien als
lichtend voorbeeld. Zij lieten zien
dat je de wereldse genoegens moest verzaken
en bovendien demonstreerden zij
welke kracht het geloof de gelovigen kon
bieden. Wanneer zij onder zelfs de
ergste kwellingen niet bezweken, moest de
gewone gelovige minder extreme
tegenslagen toch wel het hoofd kunnen
bieden.
Hoewel de
katholieke kerk nog altijd mensen heilig
verklaart – de vorige paus creëerde meer
heiligen dan zijn 263 voorgangers
bij elkaar – zien de meeste mensen de
heiligenverering als iets primitiefs dat
afkomstig is uit de duistere Middeleeuwen,
toen de mens zich nog bevond onder
een «uit geloof, kinderlijke bevangenheid en
illusie geweven sluier». Volgens
de grote historicus Jacob Burckhardt werd
deze sluier pas tijdens de Italiaanse
Renaissance weggerukt en ontstond toen pas
de moderne, individualistische mens.
De zogenaamde humanisten uit de Renaissance
oriënteerden zich op de waarden van
de klassieke oudheid en hadden meer op met
Romeinse noties van eer en glorie dan
met ascese en opofferingsgezindheid. De
sprink-hanen etende kluizenaar en de
martelaar die gelukzalig zingend de
gruwelijkste folteringen ondergaat, gelden
niet langer als rolmodel. Hun plaats wordt
ingenomen door de wilskrachtige,
agressieve Renaissance-vorst die niet alleen
oorlog voert maar tegelijkertijd de
kunsten bevordert. Je moet het leven niet
verzaken, je moet er alles uithalen.
Deze scherpe
tegenstelling tussen de christelijke
Middeleeuwen en de moderne Renaissance wordt
al decennia lang door
(kunst)historici aangevochten. Ook uit het
boek van Alison Knowles Frazier
blijkt dat het niet zo eenvoudig lag. De
Italiaanse humanisten die in de
vijftiende eeuw zo ijverig het Latijn
bestudeerden en zich in de klassieke
oudheid verdiepten, blijken namelijk niet
alleen teksten te hebben geschreven
waarin het individualistische
burgerschapsideaal werd bezongen. Velen van
hen,
onder wie grote namen als Leon Battista
Alberti, Giannozzo Manetti en Lorenzo
Valla, blijken heiligenlevens te hebben
geschreven. Frazier heeft honderden
manuscripten en publicaties bestudeerd en
toont aan dat het overgrote deel van
de humanistische geschriften door en door
christelijk zijn. Deze humanisten
braken niet rigoureus met het christelijke
referentiekader, maar probeerden dit
te moderniseren door het aan te passen aan
de normen die tijdens de Renaissance
aan literaire teksten werden gesteld.
Doordat heiligenlevens, ook die van
Jacobus de Voragine, in hun ogen zo beroerd
waren geschreven, namen volgens de
kerkelijke autoriteiten steeds minder mensen
de boodschap nog serieus. Zodoende
was het van belang om er up to
date
versies van te schrijven. Dat het na een
relatief korte bloeiperiode met de
humanistische hagiografieën was gedaan,
waarna deze teksten in de vergetelheid
raakten, heeft vele oorzaken, waarvan de
Reformatie er één was.
Wie nu de
middeleeuwse of renaissancistische
hagiografieën leest, doet dat wellicht uit
nieuwsgierigheid naar een tijd
waarvan we ons slechts met moeite een
voorstelling kunnen maken. Tegelijkertijd
kunnen deze teksten ons iets meer inzicht
verschaffen in de belevings-wereld van
religieuze fanatici. De extreem zwartgallige
filosoof E.M. Cioran werd bijzonder
gefascineerd door de middeleeuwse heiligen,
die hij zag als een soort ridders:
«Ze droegen een geheim kuras, waren
onoverwinnelijk tot in hun hartstochtelijke
zelfkastijding, kermden hoogmoedig van de
pijn, hadden aanstekelijke, opruiende
waanzin.» In tegenstelling tot het algemeen
aanvaarde beeld van de heilige als
zachtmoedige natuur benadrukte Cioran de
spijkerharde mentaliteit van de
heilige, die hij omschreef als «een sloper
in dienst van het leven». Door
middel van de meest extreme pijn trachtten
heiligen «het geheim van de
schepping» te ontcijferen.
«Een vetgemeste
mensheid brengt sceptici voort,
nooit heiligen», aldus Cioran in zijn essay
De omgang met mystici
(opgenomen in Bestaan als
verleiding). Dat
is een van de verklaringen voor het feit dat
binnen de islam een flink aantal
mensen het martelaarschap ambieert, en dat
het Westen daar volstrekt geen
antwoord op heeft. De westerse samenleving
heeft zich volledig overgegeven aan
welvaart en materiële genoegens en lijkt nog
slechts één afgod te hebben:
onze gezondheid. Daarvoor worden offers
gebracht, daarvoor lijden we honger en
pijn en werken we ons in het zweet. De
illusie van eeuwige jeugd en eeuwige
schoonheid heeft de plaats ingenomen van het
geloof in het hiernamaals. Een
dergelijke samenleving brengt geen heiligen
meer voort. Volgens Cioran staan die
alleen op in een omgeving «waarin gezondheid
wordt geassocieerd met verlies van
genade».
Jacobus de Voragine
De hand van God: De
mooiste heiligenlevens uit de
Legenda Aurea
Gekozen, vertaald
en van een nawoord voorzien door
Vincent Hunink en Mark Nieuwenhuis
Atheneum-Polak
& Van Gennep, 294 blz.,€ 19,95
Alison
Knowles
Frazier
Possible Lives:
Authors and Saints in Renaissance
Italy
Columbia University
Press, 526 blz., € 49,56
door
G e r t v a n d e W e
g e
in:
Nederlands
Dagblad, 5 augustus
2006, p.11
'Zing, zuster cicade, en prijs je heer!'
Enkele
passages uit deze recensie:
Uit de Legenda aurea
is nu
een ruime bloemlezing verschenen,
samengesteld door de classici Vincent Hunink
en Mark Nieuwenhuis. De bloemlezers hebben
ervoor gekozen een leesboek samen te
stellen, dus zonder annotaties of
wetenschappelijk commentaar. Dat is een
goede
keuze. Jammer vind ik wel dat er niet een
wat luxueuzer boek van gemaakt is -
iets waartoe men bij uitgeverij
Athe-naeum-Polak & Van Gennep toch wel
degelijk in staat is. Het zou mooi geweest
zijn als het een gebonden boek was
geworden, met een afbeelding bij elk
heiligenleven. Er bestaat een overvloed aan
visueel materiaal: iconen, schilderijen,
ornamenten aan kathedralen. Maar ook
zonder dat is dit boek waardevol. In de
eerste plaats cultuurhistorisch.
(...)
Maar deze bloemlezing
is ook bedoeld als leesboek. Ik
moet zeggen dat het lezen van dertig
legenden achter elkaar enigszins vermoeiend
is. De sterke staaltjes zijn niet van de
lucht. Zeker wanneer ze als het ware in
het voorbijgaan verteld worden (soms wordt
de opwekking van een dode in twee
zinnen afgedaan) dreigt het gevaar datje er
als lezer schouderophalend aan
voorbij gaat. De heiligen zijn bovendien zo
heilig dat het moeilijk is om je met hen te
identificeren.
(...)
Soms krijg je het
gevoel dat de barre realiteit van het
leven, de onverbiddelijkheid van de dood,
gebagatelliseerd wordt - dat het
gelovige volk een rad voor ogen werd
gedraaid. Hun doden stonden niet op, hun
zieken werden niet beter, hun pestepidemieën
verdwenen niet als bij toverslag.
Word nog vromer, lijkt het appel, roep uw
heiligen aan, dan komt het goed. Maar
wat is er
gebeurd met alle teleurstelling wanneer het
toch niet goed kwam?
(...)
Prachtig
is ook het verhaal van Franciscus, die zijn
lichaam 'breeder ezel' noemde, en de
dood 'mijn zuster', maar ook alle dieren met
'breeder' aansprak. Zijn aandacht
strekte zich zelfs uit tot rupsen, bijen - en
cicaden: 'Bij Portiuncula zat een
cicade die naast zijn eel in een vijgenboom
huisde voortdurend te zingen. De man
Gods strekte zijn hand naar hem uit en riep:
'Mijn zuster cicade, kom bij me!'
Het diertje gehoorzaamde meteen en ging op
zijn hand zitten. 'Zing, zuster
cicade, en prijs je Heer!' Meteen begon het
beestje te zingen en het ging niet
weg voor het toestemming had gekregen.' Voor
mensen en beesten is dat goed, om
door een heilige opgeroepen te worden hun Heer
te loven.
door
D i r k H a n s s e n s
in:
Tertio
337-338, 26 juli
2006, p.11
'De
streling van Gods hand'
enkele
passage uit deze recensie:
Het zomerboek
verschijnt soms als een gulden
legende, terwijl je reisbestemming daar de
afglans van is. Sommigen zullen
beweren dat de reiseuforie daar iets mee te
maken heeft. Anderen brengen de
belevenis liever op het conto van de fantasie.
Maar wat als dat boek toevallig
de Legenda aurea van Jacobus de Voragine is, en
de plek waar je bent gestrand,
een sanctuarium met de relieken van een grote
heilige?
Dan maak je kans een ervaring op te doen die
alles heeft te maken met de hand
van God, opperen de Nederlandse classici Vincent
Hunink en Mark Nieuwenhuis. De
twee latinisten zijn zelfs niet te beroerd om
die uiterst aanvechtbare stelling
als de enige insteek voor hun gezamenlijke
project te afficheren. I is immers de
titel waaronder zij hun vertalingen van een keur
aan verhalen uit de Legenda
aurea van de Italiaanse dominicaan en bisschop
Jacopo da Varazze (†1298) –
in het Latijn Jacobus de Voragine – in boekvorm
uitbrachten. Het is een titel
die Hunink en Nieuwenhuis nochtans nergens
expliciet verantwoorden. In hun
nawoord steken we wel veel op over de oorsprong
en het belang van de
middeleeuwse heiligencultus, over de figuur van
Jacopo da Varazze en over de
verspreiding van hagiografische compilaties,
maar bitter weinig over de manier
waarop de ‘Voragineske’ mirakelhistories in de
21ste eeuw moeten worden
gelezen.
Maar misschien is de weigering van de vertalers
om de lezer vooraf netjes bij de
hand te leiden tot aan de ingang van het woud
vol stichtelijke
Decamerone-verhalen, wel ingegeven door de vrome
wens dat alleen de ‘vinger
Gods’ wordt aangetroffen in de merkwaardigste
gebeurtenissen en meest
bevreemdende anekdotes die het leven van een
aantal heiligen tekenen. Om die
‘vinger Gods’ was het Jacobus de Voragine immers
ook te doen.
(...)
De puike vertaling
waarin Hunink en
Nieuwenhuis ons die oude legenden weer
ontsluiten, vergroten het genot alleen
maar. Zozeer zelfs dat je af en toe vergeet je
potlood te gebruiken om passages
aan te kruisen waarin Bijbelse motieven de deur
openen tot mystiek begrip. Maar
ach, het is vakantie. Waarom zou het hart van de
genieter – zeker wanneer hij
boven de rand van zijn boek het zicht op de
koepel van een sanctuarium behoudt
– niet evengoed de streling van Gods hand kunnen
voelen?
Uit de recensie door J e f
E c t o r in De
Leeswolf 12/5, juni 2006,
384-5:
'De vertalers hebben deze biografieën
omgezet in een eenvoudig, levendig en
eigentijd Nederlands, waarbij ze vaak
constructies met onderschikking door
nevenschikking vervingen; die eenvoudige,
pretentieloze stijl sluit goed bij de
brontekst aan. (...) Het eindresultaat is
een eenvoudig en pretentieloos, maar
degelijk en interessant werk'
VOLLEDIGE
TEKST
De volledige
tekst van JACOBUS DE VORAGINE, DE HAND VAN
GOD, De mooiste heiligenlevens uit de Legenda
Aurea, gekozen, vertaald en van een nawoord
voorzien door Vincent Hunink en Mark
Nieuwenhuis, Athenaeum-Polak & Van Gennep,
Amsterdam 2006 is op deze site
beschikbaar. Iedereen wordt van harte
uitgenodigd om de tekst te downloaden en
te lezen. Wilt u fragmenten van de tekst
overnemen in een commerciële uitgave,
dan is toestemming van de uitgever nodig
(Singel 262, 1016 AC AMSTERDAM). Een
berichtje
naar mij wordt sowieso op prijs gesteld
! Het is voor mij aardig om te horen
wat er met deze tekst gebeurt.
Gebruik
onderstaande link om het bestand te
downloaden.
download
De hand van God als ebook (epub)
LINKS
Over
Jacobus de Voragine
Oude
volledige Engelse vertaling
Selectie
van Latijnse teksten uit de Legenda Aurea
2022: rec. [NL] 'Duizelingwekkende grabbelton
vol feitjes en weetjes over heiligen', rec. van:
Jacobus de Voragine, Legenda aurea, vertaald
door Carolien Hilhorst-Boink en Ton Hilhorst,
Amsterdam 2022; in: De Volkskrant, 15 oktober
2022, boeken & wetenschap, p.n;
latest
changes here:
17-09-2017
|
|