'Voorloper
van Vergilius'
over
Naevius en zijn Bellum Punicum
tekst gepubliceerd in: Amphora,
mededelingen van de Vereniging
Vrienden van het Gymnasium
voor gymnasiaal onderwijs in de ruimste zin,
25,nr2, april 2006, 10-12
De
Romeinse literatuur begint op zijn Grieks. De eerste genres die in Rome
officieel ingang vinden, zijn zonder meer overgenomen van de Grieken. Rond 240
v.Chr. gebeurt dat met tragedie en komedie, kort daarna met het epos. de
hoofdfiguur op deze beslissende momeneten in de Latijnse literatuur is Livius
Andronicus, en het wekt niet eens verbazing dat deze eerste Romeinse literator
zelf een Griek was. Pas enkele jaren na Livius Andronicus verschijnt de eerste
echte Romein in de literatuur, in de persoon van Gnaeus Naevius.[1]
Anders
dan Andronicus was hij een volbloed Romein en, eveneens anders, een enigszins
omstreden figuur. Vanaf 235 v.Chr. deed Gnaeus Naevius, een Campaniër, mee met
openbare dramavoorstellingen in Rome. Hoe hij de capaciteiten daarvoor had
ontwikkeld blijft onduidelijk. Naevius had als soldaat meegevochten in de Eerste
Punische Oorlog (264-241), een activiteit die niet bepaald bevorderlijk lijkt
voor een dichterlijke ontwikkeling. Misschien was hij een literair natuurtalent.
In
ieder geval lijkt hij een polemische geest te zijn geweest: antieke auteurs
berichten dat de dichter al spoedig overhoop lag met de aristocratie van Rome,
met name de leden van de familie Metellus. Zo zou hij in een toneelstuk het
volgende vers hebben ingelast om zijn ongenoegen over de macht van de Metelli te
ventileren: fato Metelli Romae fiunt consules (‘Door het lot worden de
Metelli in Rome consuls’). De aangevallenen lieten dit niet op zich zitten en
brachten een tegenvers in omloop: dabunt malum Metelli Naeuio poetae
(‘de Metelli zullen het de dichter Naevius betaald zetten’).
In
de gevangenis
De
gemoederen liepen kennelijk hoog op, want onze bronnen berichten ook nog dat de
dichter uiteindelijk, misschien in 206, in de gevangenis is gegooid vanwege
aanhoudende belediging van machthebbers. Hij zou daar overigens nog gewoon
hebben doorgeschreven aan zijn toneelstukken. Het verhaal luidt dat die stukken
zo positief werden ontvangen dat hij er zijn bevrijding mee bewerkstelligde,
maar dat klinkt misschien te mooi om waar te zijn. Hoe dan ook, de dichter is
wel uit de gevangenis geraakt, maar veel geluk heeft hem dat in Rome niet
gebracht. Hij moest de wijk nemen naar het buitenland en verliet de stad in 204.
Hij stierf in het verre Utica op Afrikaanse bodem, in 201.
We
hebben niet meer dan deze schaarse biografische gegevens over Naevius uit de
antieke bronnen. Hier en daar zijn daar natuurlijk vraagtekens bij te zetten,
maar we krijgen toch minstens een algemeen beeld van het karakter van deze
dichter. Een felle figuur moet hij zijn geweest, een driftkop misschien, in elk
geval iemand die de confrontatie zocht, zelf als hij daarmee eigen lijf en leden
op het spel zette. Bovendien was hij een echte, vaderlandslievende Romein. Dat
blijkt minstens uit zijn militaire bezigheden, maar ook uit zijn literaire werk.
In
zijn drama’s (komedies en, in iets mindere mate, tragedies) werkte hij
onvermijdelijk naar Griekse voorbeelden, die hij soms vrijelijk combineerde.
Maar hij was ook de eerste die eigen Romeinse onderwerpen in dramatische vorm
goot. Zo zou hij een dramastuk hebben geschreven over de geschiedenis van
Romulus, de stichter van Rome, en over een Romeinse militaire overwinning bij
het plaatsje Clastidium in 222. Hij geldt daarmee als uitvinder van de
zogenaamde fabula praetextata, het Romeins-historische drama dat genoemd
is naar het officiële ambtsgewaad van Romeinse magistraten, een toga met een
purpuren band.
Misschien
het meest tastbaar als dichter en als Romein wordt Naevius in zijn epos Bellum
Punicum (De Punische Oorlog). In afwijking van zijn epische
voorganger Livius Andronicus beperkte hij zich niet tot omwerking van Griekse
stof in Latijnse vormen, maar ook in dit genre zette hij de verrassende stap
naar behandeling van eigen Romeinse stof. En daarbij koos hij niet voor
risicoloos verheerlijken van de verre oertijd of de vroegste eeuwen van Rome,
maar voor een historische thematiek die dichtbij de dichter en zijn lezers
stond. Sterker nog, met de Eerste Punische Oorlog nam hij een onderwerp waarvan
hij zelf, als soldaat in die oorlog, ervaringsdeskundige was.
Wanneer
hij het gedicht heeft geschreven is niet helemaal duidelijk, maar er zijn
aanwijzingen dat het een werk is van zijn oude dag. Zo vermeldt Cicero
Naevius’ epos in zijn bekende geschrift Over de ouderdom, met de
opmerking dat de dichter er op zijn oude dag zoveel plezier aan beleefde.
Misschien dateert het gedicht dus uit Naevius’ laatste jaren, toen de politiek
geladen conflicten in Rome achter hem lagen. Het is zelfs mogelijk dat hij er
nog in zijn sterfjaar aan heeft gewerkt in Utica. Dat was op voormalig Carthaags
gebied, dat door Rome juist in de Tweede Punische Oorlog (218-201) was veroverd.
Is de dichter bewust teruggekeerd naar Afrika om daar zijn roemruchte
soldaten-verleden op te halen?
Naar
de precieze omstandigheden waarin het gedicht ontstond blijft het dus tot op
zekere hoogte gissen. Dat geldt helaas ook voor veel vragen met betrekking tot
de inhoud en de vorm. Want evenals in het geval van de Odusia is er van
het Bellum Punicum bitter weinig bewaard gebleven. Naevius deelde
Andronicus’ lot en werd door latere generaties verwaarloosd en vergeten, al
zijn er sporen van zijn bekendheid tot in de Augusteïsche periode. Zijn werk
werd uiteindelijk niet meer overgeschreven, en al wat rest zijn dus, opnieuw,
alleen losse en min of meer toevallige citaatjes bij latere auteurs.
Veldtocht
tegen Sicilië
Gelukkig
is er van de bewaarde fragmenten toch wel wat te maken en zien we er iets in
terug van Naevius’ poëtische vaardigheden. Het uit zeven boeken bestaande
werk heeft met name taferelen uit de Eerste Punische Oorlog bevat. Het is daar,
na een traditionele Muzenaanroep (fr.1) hoogstwaarschijnlijk ook mee begonnen.
Fr.2 vertelt hoe de Romeinse consul op campagne vertrekt richting Sicilië, dat
toen werd belaagd door de [begin p.11] Carthagers. Losse snippers tekst
suggereren verdere krijgshandelingen zoals een oorlogsverklaring (fr.35), het
afnemen van voortekens (fr.39) en feesten na de zege (fr.40). Verder wijzen
enkele fragmenten op het vredesverdrag van 241 (fr. 46-47), waarbij de Romeinen
hun voorwaarden konden dicteren.
Het
meest pakkend komt de militaire sfeer naar voren in een fraai tweeregelig
fragment over de expeditie naar Malta (fr.37). De dichter zet de Romeinse actie
in de verf als een succes: de Romeinen trekken naar Malta, slaan de boel kort en
klein, branden en moorden, en veroveren het eiland. Vanuit Naevius’
patriottisch perspectief is dat een volkomen legitieme en goede zaak. Van
pacifisme, morele twijfel of andere moderne gevoeligheden is hier geen spoor te
zien.
Maar
Naevius belichtte niet alleen eigentijdse geschiedenis. Een aantal fragmenten
laat zien dat hij in zijn gedicht het verhaal van Rome heeft teruggevoerd tot
aan de brand van Troje. Hij heeft dus ook geschreven over Aeneas en Anchises en
hun vlucht uit de legendarische stad. In een evocatief fragment (fr. 5)
schildert hij het vertrek van hun vrouwen, die ’s nachts wenend, met bedekt
hoofd, uit Troje vertrekken. De Latijnse woorden exibant... flentes...
abeuntes roepen op intrigerende wijze een flard uit de Psalmen in
gedachten (Ps 125(126),6 in de Vulgaattekst: euntes ibant et flebant, op
indrukwekkende wijze voor koor getoonzet door de Poolse componist Henryk Górecki,
op.32 uit 1972). Het verband zal wel puur toeval zijn, want Naevius heeft vast
de joodse psalmen niet gekend, en uiteraard zeker niet de laat-latijnse
vertaling ervan, maar wie de muziek eenmaal heeft gehoord kan er moeilijk van
loskomen bij dit opmerkelijke Naevius-fragment.
Het
Bellum Punicum lijkt trouwens wel naar meer teksten ‘vooruit te
verwijzen’. Literair-historisch is het van grote betekenis dat Naevius die
hele voorgeschiedenis vanaf Troje in zijn gedicht een plaats heeft gegeven. De
gedachten gaan hier onmiddellijk en onontkoombaar naar Vergilius’ Aeneis,
zo’n tweehonderd jaar later geschreven. Misschien inspireerde Naevius’
gedicht Vergilius wel tot het idee om de voorgeschiedenis weer te geven in de
vorm van een binnenverhaal of terugblik. Bij Vergilius is het Aeneas zelf die
zijn verhaal aan Dido doet (Aeneis 2 en 3), bij Naevius is dat niet
duidelijk. Het Bellum Punicum presenteert de geschiedenis vanaf Troje in
ieder geval in een lange ingelaste passage, die een flink deel van de boeken 1,
2 en 3 lijkt te hebben gevuld.
Behalve
het algemene idee en de structurele inbedding van het verhaal vallen ook losse
parallellen met de latere Aeneis op. De grote schare Trojanen die meegaat
naar Italië, het scheepgaan van Anchises en Aeneas, de aankomst in Italië, een
gesprek tussen Venus en Jupiter, een godenvergadering, de in een getuigenis over
boek 1 vermelde naam van Dido (fr. 17): er zijn evenzovele taferelen uit de Aeneis
die hierbij gedacht kunnen worden. Volgens een ander getuigenis over Naevius’
eerste boek (fr. 14) heeft Vergilius zelfs een complete passage aan hem
ontleend.
Het
is waarschijnlijk dat de verhouding tussen Dido en Aeneas, zo cruciaal voor het
verloop van de Aeneis, zijn basis heeft in het werk van Naevius. We zien
in de fragmenten een door medelijden bewogen Dido (fr. 18), die Aeneas slim
uithoort (fr. 20). In hoeverre reeds Naevius hun liefde heeft uitgewerkt blijft
de vraag; misschien is dat verhaal toch vooral voortgekomen uit Vergilius’
pen. De Augusteïsche dichter staat immers bekend om zijn fijne gevoel voor
pathos en sentiment - niet iets waarmee Naevius speciaal wordt geassocieerd.
Misschien is het tekenend dat de Naeviaanse Dido medelijden voelt maar die van
Vergilius verliefd is. Mogelijk heeft Vergilius dus een verhaalelement dat al
bij Naevius aanwezig was op zijn eigen wijze verwerkt en uitvergroot.
Poëtische
zeggingskracht
De
bewaarde fragmenten zijn te kort voor definitieve oordelen over Naevius’
dichterlijke stijl, maar evenals bij Livius Andronicus staan we toch niet
helemaal met lege handen. Ook Naevius hanteert de Versus Saturnius en het
lijkt of hij die nog wat krachtiger en bondiger maakt. Zijn verzen staan vaak
als een huis. Dat stevige, aardse karakter kan natuurlijk wel tot misverstanden
aanleiding geven. In handboeken voor literatuurgeschiedenis wordt vaak schamper
gedaan over Naevius’ poëtische zeggingskracht: de verzen zouden weinig meer
zijn dan ‘proza in versvorm’, saaie brokjes militaire geschiedenis waarvan
de inhoud beter isverwoord bij de latere Romeinse geschiedschrijvers.
Toch
doet zo’n negatief oordeel geen recht aan Naevius. Zijn dichterlijke techniek
is zeker nog niet zo ontwikkeld als bij Vergilius en lateren, maar met het Bellum
Punicum staan we dan ook vrijwel aan het begin van de Romeinse literatuur.
Het is eenvoudig onjuist om het werk te meten met de maat van de latere Augusteïsche
epen.
En
heeft deze dichter echt niets speciaals te bieden? Een frisse blik op de verzen
laat het tegendeel zien. Naevius heeft zijn best gedaan om de vorm waar mogelijk
te verfraaien. Zo biedt hij pakkende beelden, poëtische aanduidingen van goden,
mooie lange Latijnse woorden, en schuwt hij evenmin stijlmiddelen zoals de alliteratie.
De woordkeus in een halve regel als fr. 41 uicissatim
uolui uictoriam verraadt onmiskenbaar een dichterlijk talent. [begin
p.12]
De
Versus Saturnius wordt in Naevius’ handen tot een relatief soepel
instrument waarmee ook bepaalde dichterlijke accenten kunnen worden gelegd. Zo
is het bewust gebruik van woordschikking ten opzichte van de cesuur
(verbindingen er overheen of juist niet) misschien geraffineerder dan vaak wordt
gedacht.
Liefhebbers
die alleen zweren bij de dactylische hexameter zullen voor deze oud-Latijnse
verzen slechts met moeite waardering kunnen opbrengen. Maar wie gevoelig is voor
de onstuimige Latijnse oerkracht van Ennius en Lucretius kan bij deze archaïsche
poëzie toch regelmatig zijn of haar hart ophalen.
|