'LIEFDE EN MAGIE IN DE RECHTSZAAL' Over Apuleius' Apologie tekst gepubliceerd in: Hermeneus 69, 1997, 1-6 In 158-159 na Chr. stond de beroemde filosoof, redenaar en schrijver Apuleius van Madauros terecht in de Noord-Afrikaanse stad Sabratha. Hij werd ervan beschuldigd een rijke weduwe te hebben verleid door middel van magische praktijken. Apuleius verdedigde zichzelf in een lange, bewaard gebleven redevoering, die gewoonlijk wordt aangeduid als de Apologie. In deze fascinerende rede, de enige complete die we van Apuleius bezitten, spelen emoties een belangrijke rol. Dat is in veel antieke gerechtsredes zo: het gaat er niet alleen om formele aanklachten en procedures, zoals wij dat gewend zijn, maar beide partijen proberen ook stemming te maken en emoties in het geding te brengen. Ze vechten elkaars reputatie aan en stellen de tegenstander voor als een verlopen sujet dat aan allerlei passies ten prooi is. Uit Apuleius' verdediging kunnen we opmaken dat dit ook in zijn geval zo is. Het was klaarblijkelijk gesuggereerd dat hij een ijdeltuit was, een man die veel voor de spiegel stond en zijn schoonheid cultiveerde, zijn tanden poetste met speciale middeltjes en zijn haar lang droeg (c.4-8). Dat klinkt nogal merkwaardig voor een modern publiek. Apuleius zorgt ervoor dat ook zijn eigen gehoor erom kon lachen. Hij doet dat door de zaken flink aan te dikken en ze met veel vertoon van ironie en sarcasme te 'weerleggen' alvorens op de punten van de eigenlijke aanklacht in te gaan. Eerst was hij voorgesteld als een armoedzaaier, daarna als een verkwister ─ een tegenstelling die hij gretig aan het licht brengt (c.16-23). Ook in andere punten had de aanklager geprobeerd op emoties te spelen, zoals met het punt van een vermeende onaanzienlijke komaf (c.24-25). Natuurlijk heeft een ervaren redenaar als Apuleius ook met zo'n element weinig moeite. Iets anders ligt dat als het om liefde gaat. Deze emotie gold algemeen als een bijzonder sterke, die het gedrag van een mens kon bepalen. In die zin werd hevige liefde dan ook gezien als een dreigende, overweldigdende macht, die zich aan controle door het verstand onttrekt. Daarom vinden we in talloze antieke teksten een verwerping van zulke liefdespassie. Apuleius kan het motief 'liefde' dan ook niet afdoen met een paar grappen en grollen. Daarvoor komt het hem ook te dicht op de huid: hij heeft een paar vrijmoedige epigrammen geschreven op twee pueri (jongens of slaven) van een van zijn vrienden (c.9-13), en moet zich veel moeite geven om die teksten te verdedigen. De eerste indruk zou kunnen zijn dat hij in de ban was van een felle liefde voor de beide bezongenen. Op Critias ben ik gek, maar ook voor jou, Charinus, engeltje, duurt mijn liefde onverminderd voort. Wees maar niet bang: al brand ik door een dubbele vlam, die beide vuren zal ik, als ik kan, verduren. Laat mij slechts voor jullie zijn wat elk zichzelve is; - jullie zijn voor mij gelijk mijn beide ogen. Bloemenkransen geef ik, honingdier, en 'n lied, het lied aan jou, de kransen aan je goede beschermgeest; het lied, mijn lieve Critias, om deze dag, waarop je twee maal zeven jaren wordt, te vieren, de krans om heel flatteus je neus in het groen te zetten, vol van bloemen voor de bloesem van je jeugd. Geef jíj mij dan in ruil voor lentebloem joúw groen, en overtref mijn kleine gave met jouw gaven: voor de gevlochten krans ineengevlochten lijven, voor de roosjes kusjes van je rozenmond. Maar als je op de rietfluit blaast, vervaagt mijn lied, verslagen door jouw lieflijk klinkend instrument. (c.9) Het is interessant om te zien hoe Apuleius de aanklacht tegenspreekt. Om te beginnen ontkent hij enigerlei verband tussen zijn gedichtjes en magie, hoewel het tweede gedicht onmiskenbaar magische trekjes vertoont. Dan gaat hij over tot het hardop voorlezen ervan, om te laten zien dat hij zich er niet voor schaamt. De twee epigrammen zijn bijzondere voorbeelden van Apuleius' dichterlijke werk, dat verder vrijwel geheel verloren is. Vervolgens gaat hij omstandig in op de vraag waarom hij pseudoniemen heeft gebruikt (c.10) en belandt hij bij zijn allergrootste autoriteit: Plato. Had de grote Filosoof ook niet liefdesgedichtjes geschreven op jongens? En was dat soms geen aardige poëzie? Om dat te bewijzen leest Apuleius zelfs twee van die (waarschijnlijk niet authentieke) epigrammen, en een stukje van een derde voor. Hij gebruikt daarvoor de originele tekst in het Grieks, een taal die voor een deel van zijn publiek waarschijnlijk lastig te begrijpen was. Ongetwijfeld wil hij indruk maken en zijn brede belezenheid suggereren. En bovendien, zo suggereert de beklaagde, 'zelfs als een dichter vieze versjes schrijft, zegt dat nog niets over zijn karakter en levenswijze.' Citaten uit werk van Catullus en keizer Hadrianus dienen ter ondersteuning van deze stelling. Apuleius had nog vele andere varianten van dit antieke standaard-excuus kunnen aanvoeren, bijvoorbeeld uit brieven van Plinius en gedichten van Martialis. Dan keert hij opnieuw naar Plato, nu voor de theorie uit het Symposium dat er twee verschillende soorten liefdes zijn. De meeste mensen kennen alleen de gewone, aardse variant, verbonden met seks en lichamelijkheid. Maar er is ook een hemelse liefde, die de ziel aanspreekt, haar herinnert aan haar goddelijke herkomst. Deze liefde, die lichamen als zwakke afspiegelingen van ware schoonheid doet verschijnen, is vrij van passie en hoort thuis bij filosofen, zoals Plato en Apuleius. Zo bestrijdt de spreker het potentieel gevaarlijke punt van liefde met allerlei middelen: uitdagen van de tegenstander, diens gebrek aan cultuur belachelijk maken, rationaliseren en vooral zichzelf plaatsen temidden van grote filosofen en dichters. Dit alles in krachtige, imponerende taal vol citaten en ander retorisch vuurwerk. Tot hier toe is de verdediging nog min of meer conventioneel geweest. Maar de Apologie gaat nog veel verder en dieper. Nadat Apuleius de aanslagen op zijn reputatie, in de vorm van 'ondeugd en verkeerde passies', heeft afgeslagen, kan hij de eigenlijke aanklacht te lijf gaan. Die betreft niet zozeer liefde op zichzelf, maar de verbinding van liefde en magie. Zoals gezegd was hij ervan beschuldigd een weduwe te hebben verleid met magische middelen. Het ging om een exorbitant rijke dame, genaamd Pudentilla. Deze, zo kunnen we uit de tekst afleiden, was helemaal niet van plan geweest om te hertrouwen. Toch vatte ze op een bepaald moment liefde voor hem op. Dat moest dus wel het gevolg zijn, leek het, van onwettige praktijken: toverspreuken en toverdrankjes (beide elementen vallen onder het Latijnse begrip magica maleficia). Reeds de oeroude Wetten van de Twaalf Tafelen bevatten een expliciet verbod op magie. In Apuleius' geval werd vermoedelijk een beroep gedaan op de bepalingen in de Lex Cornelia, die op 'gifmengerij' de doodstraf stelde. Zoals het een filosoof betaamt, begint Apuleius met een discussie over de definitie van magie (c.25-27). Opnieuw beroept hij zich op Plato voor een onschuldige uitleg van de term: magi zijn Oosterse priesters, dus mensen die zich met het heilige en goddelijke bezig houden. Apuleius deinst er niet voor terug deze geheel irrelevante uitleg te geven. Erger nog, hij verdraait zelfs een kort citaat uit Plato's Charmides op zo'n manier dat het in zijn kraam past (c.26). Daarna doen ironie en sarcasme weer dienst: 'Maar als ze nu zijn uitgegaan van wat normaal gesproken onder een magiër in strikte zin wordt verstaan, een man die door rechtstreekse communicatie met de Goden alles teweeg kan brengen wat hij wil, dankzij ongelofelijk krachtige toverspreuken - dan sta ik werkelijk ervan verbaasd dat ze niet zijn teruggedeinsd voor het beschuldigen van iemand die naar hun idee zo machtig is! Want tegen geheime en bovennatuurlijke krachten kun je je niet beschermen als tegen andere dingen! Wie een huurmoordenaar voor het gerecht daagt, verschijnt zelf met meerdere mensen; wie een gifmenger beschuldigt, is wat voorzichtiger met eten; wie een dief aanklaagt, past op zijn spullen. Wie daarentegen een "magiër" (in de zin waarin zij dat opvatten) in een halszaak durft te betrekken, - met welke andere mensen, welke voorzichtigheid, welke lijfwachten kan hij zich ooit een onzichtbaar en onontkoombaar verderf van het lijf houden? Dat lukt natuurlijk niet. Daarom kan een aanklacht van dit soort nooit ingediend worden door iemand die erin gelooft!' (c.27) Kortom, zo is de conclusie van dit sofisme, het is allemaal laster en domheid, ingebracht door onwetenden tegen filosofen en denkers. Daarbij had Apuleius het kunnen laten, zoals hij zelf opmerkt (c.28). Maar natuurlijk gaat hij vervolgens vrij uitvoerig in op details van de beschuldiging (c.29-65). Bijvoorbeeld op de bewering dat hij allerlei vreemde soorten vissen verzamelt, mensen op de grond doet vallen, mysteriegodsdiensten beoefent, 's nachts rituelen opvoert en een geheimzinnig houten godenbeeldje vereert. Telkens verdedigt Apuleius zijn zaak door rationaliserende argumenten: nee, hij behekst niemand, maar probeert epileptici te behandelen; die vissen zijn uitsluitend objecten van biologisch onderzoek in de trant van Aristoteles, en is er soms iets verkeerd met vrome verering van de Onbenoembare oppergod? -- Opvallend genoeg zwijgt Apuleius over enig mogelijk verband met zijn relatie met Pudentilla. Hij wekt de indruk dat die vermeende magische praktijken er helemaal los van staan en alleen maar een kwestie zijn van kwaadsprekerij en vuilspuiterij. Ongetwijfeld is dit een bewuste strategie: door beschuldigingen zo te splitsen en er elementen uit te isoleren, verzwak je de zaak van de aanklagers. Pudentilla Pas in c.66, ruim na het midden van de rede, komt de eigenlijke liefdes-affaire aan de orde. Na het voorafgaande wekt de teneur van Apuleius' betoog geen verbazing: ook nu zien we een heel scala aan retorische technieken, een algemene strategie van rationalisering en veel nadruk op een paar harde feiten. Zo ontkent Apuleius consequent enigerlei boze opzet aan zijn kant. Hij slingert de aantijgingen zelfs terug naar zijn tegenstanders: zíj zijn degenen die jaloers zijn, zíj zijn begerig uit op Pudentilla's kapitaal! Natuurlijk kan Apuleius niet ontkennen dat hij met Pudentilla getrouwd is, maar, zo verzekert hij, het huwelijk was gesloten om goede, verstandige redenen. De aanleiding was niet zoiets als seksuele verlangens, maar een medische noodzaak: Pudentilla was dringend aan een man toe, omdat haar gestel schade had opgelopen als gevolg van de jarenlange onthouding sinds de dood van haar man. (c.69) In moderne oren klinkt Apuleius' verklaring onaangenaam gedetailleerd en getuigt ze niet van veel respect voor Pudentilla's privacy. Kennelijk heiligt ook hier het doel de middelen. Als een deugdzaam en plichtsgetrouw filosoof had Apuleius daarom toegestemd in een huwelijk, op uitdrukkelijk verzoek van Pudentilla's zoon Pontianus, met wie Apuleius bevriend was. 'Op verzoek van mijn vrienden hield ik eens in het openbaar een rede over een bepaald onderwerp. De basiliek, die diende als toeschouwersruimte, zat helemaal vol met het massaal toegestroomde publiek. Met diverse kreten werd ik toegejuicht; als uit één keel klonk het 'bravo!'. Men vroeg mij om voorgoed te blijven en burger van Oea te worden. Even later, toen het publiek verdwenen was, greep Pontianus dat als uitgangspunt aan. De algemene eenstemmigheid zei hij op te vatten als een teken van de hemel, en hij ontvouwde zijn plan om mij, als ik dat tenminste niet afwees, de felbegeerde hand van zijn moeder te geven. Want alleen mij durfde hij in alles te vertrouwen en geloof te schenken. Als ik dat niet op me zou willen nemen, omdat het geen mooi meisje was dat mij geboden werd, maar een matig bedeelde moeder van twee kinderen, als ik dus vanuit die gedachte liever een andere kans wilde afwachten op meer schoonheid en rijkdom, dan was dat volgens hem geen houding van een vriend, en al evenmin van een filosoof. Het zou een lang verhaal worden als ik wilde vertellen wat ik daar tegenin gebracht heb; hoe lang en hoe vaak we erover hebben gediscussiëerd; met wat voor smeekbeden hij me allemaal bestookte, en hoe hij niet afliet voordat hij het gedaan had gekregen. (c.73). Apuleius wekt dus de indruk dat hij zich min of meer belangeloos opofferde 'voor de goede zaak'. Geld of kapitaal heeft hij er nauwelijks door gekregen, zo toont hij aan, en in Pudentilla's testament is hij bedacht met niet meer dan een paar kleinigheden. Gelukkig maar dat Pudentilla zo'n goed karakter heeft! ─ Wat Apuleius zorgvuldig verzwijgt is dat hij dankzij het huwelijk gebruik kan maken van de zeer ruime middelen van zijn vrouw. Hij krijgt die middelen dan wel niet in eigendom, maar dat wil nog niet zeggen dat hij er slechter van wordt. Zo zal hij een huis met personeel tot zijn beschikking hebben gekregen, en heeft hij vast niet meer voor eigen inkomsten hoeven zorgen. Hoe dit alles ook zij, voor magie was dus in geen geval aanleiding, zo maakt Apuleius duidelijk: waarom zou een jonge, gezonde, aantrekkelijke man toverkunsten nodig hebben om de liefde te winnen van een eenzame weduwe op leeftijd, die niet meer de mooiste is? Sterker nog: magie zou helemaal niets hebben uitgehaald teen zoiets als 'het lot.' (c.84). Zij zou door hem betoverd zijn? Niets is minder waar: ze is volkomen bij haar verstand. Het belangrijkste bewijsstuk van de aanklagers is een brief aan haar zoon Pontianus waarin ze zegt: 'Apuleius is een magiër, en ik ben door hem betoverd, en ben verliefd op hem! Kom dus naar me toe, zolang ik nog bij zinnen ben.' (c.82) Maar dat citaat blijkt lelijk te zijn verdraaid. Apuleius toont dit aan met een kopie van de brief, waaruit hij de hele passage voorleest, ongetwijfeld tot verbijstering van de aanklagers, die dachten dat er maar één exemplaar van de brief was: 'Toen ik om deze redenen besloten had te gaan trouwen, was jij degene die mij ertoe overhaalde om juist aan hem de voorkeur te geven boven alle anderen. Jij bewonderde de man, en wilde hem graag via mij in de familie brengen. Maar nu onze boosaardige aanklagers jou van gedachten hebben doen veranderen, nu ineens is Apuleius een magiër, en ben ik door hem betoverd, en ben ik verliefd op hem! Kom dus naar me toe, zolang ik nog bij zinnen ben.' Pudentilla's woorden over haar betovering zijn overduidelijk ironisch bedoeld, maar verkeerd gelezen en uit hun contekst gelicht. Apuleius had een scherp oog voor deze techniek, wellicht omdat hij hem zelf nogal eens bewust toepast. Het slot van Pudentilla's brief, door de aanklagers natuurlijk ongeciteerd gelaten, laat geen enkel misverstand meer bestaan over Pudentilla's toestand: 'Ik ben noch betoverd noch verliefd.' We weten niet zeker of Apuleius uiteindelijk is vrijgesproken, maar met zulk hard bewijsmateriaal kan hij zijn zaak nauwelijks hebben verloren, zou je zeggen. Twijfels In zijn hele verdedigingsrede pareert Apuleius insinuaties met heldere antwoorden, roddels en leugens met feiten en waarheid, onkunde met geleerdheid. Maar veel lezers zullen toch niet overtuigd zijn van zijn onschuld. Er is alle aanleiding om Apuleius te wantrouwen, al was het maar omdat hij zoveel woorden nodig heeft om de aanklachten te weerleggen. Zo zijn er zeer sterke aanwijzingen voor een algemene verbinding van magie en liefde. Dat begint al met de etymologie van uenenum, afgeleid van *uenesnom, waarin we de naam van Venus terugzien. Belangrijker nog: er is een enorme hoeveelheid archeologisch materiaal gevonden waaruit dit verband blijkt. Zo bezitten we talloze papyri en vervloekingsplaatjes (tabellae defixionum) met toverspreuken, die beogen om liefde op te wekken of liefdesrivalen de pas af te snijden. Sommige papyri geven zelfs gedetailleerde recepten voor magische liefdesdrankjes. Ook in de literaire traditie is de verbinding tussen magie en liefde evident. Al bij Homerus en de Griekse tragici zien we tovenaressen als Kirke en Medea, die hun kennis aanwenden voor liefdesdoelen. In de Romeinse elegie wordt nogal eens gesproken over magie als methode om liefde op te wekken, al wijzen de dichters het vaak van de hand als een oneigenlijk middel. Zulke literaire voorbeelden van magie en liefde laat Apuleius hier wijselijk ongenoemd. Zijn gehoor zou eens op het idee kunnen komen dat magie inderdaad werkt... Doodzwijgen is dan duidelijk geen slechte strategie. Maar ons moderne wantrouwen wordt er niet minder om. Dat wordt zelfs nog versterkt wanneer we kijken naar Apuleius' beroemdste werk, de roman Metamorfosen. Of die nu is geschreven voor of na de Apologie (de geleerden zijn het hierover niet eens), er blijkt in elk geval duidelijk uit dat Apuleius veel interesse heeft in magie, en het als motief duidelijk koppelt aan liefde. De held Lucius, die aan vele passies ten prooi is, variërend van geilheid en eetlust tot ongeduld en nieuwsgierigheid, wordt verliefd op een meisje dat Fotis heet. Ze is de dienares van een vrouw, Pamphyle, die de toverkunst machtig is (Met. 2,5). Lucius slaagt erin Fotis over te halen om één van de middeltjes van haar meesteres op hem toe te passen: een zalf waardoor hij in een vogel zal veranderen. Deze actie mislukt jammerlijk en Lucius verandert niet in een vogel maar in een ezel. Een groot deel van de roman bestaat uit zijn zoektocht naar een tegenmiddel om weer mens te worden. Aan het slot vindt hij dat ook: tijdens een Isis-feest krijgt hij, op aanzwijzing van de grote godin zelf, rozen te eten. Dat geeft hem zijn menselijke gedaante terug, en hij wordt priester van de Isis. Bij de vele punten waarin Apologie en Metamorfosen aan elkaar doen denken, is de rol van magie wel heel opvallend. Op zijn minst maakt het duidelijk dat de combinatie 'liefde en magie' niet zo gemakkelijk afgedaan kan worden als Apuleius in zijn redevoering suggereert. Zijn nadruk op allerlei rationele argumenten en al zijn retorische vuurwerk nemen de verdenking niet weg dat hij 'er meer van wist'. Het is tekenend dat de Apologie, waarin de spreker zijn betrokkenheid bij magie nadrukkelijk ontkent, nog altijd geldt als de belangrijkste literaire bron voor onze kennis van de antieke magie. Uiteraard is er ook een groot verschil tussen de beide werken. Terwijl in de Apologie de gevaarlijke, irrationele krachten van passies en tovenarij worden bestreden door middel van rationele middelen en retorica, gebeurt dit in de Metamorfosen niet op die manier. Ook daar spelen die krachten een hoofdrol, maar ze worden als het ware opgelost en overstegen door de uiteindelijke religieuze en mystieke bezieling van de hoofdfiguur. Zo'n transcendentie van liefde en magie ontbreekt in de Apologie volkomen. Er blijft in de tekst een constante spanning bestaan tussen het rationele en irrationele, tussen wat waar is en wat onwaar, tussen verheven literaire pose en ongeremde scheldpartij. Kortom: tussen het hoge en het lage. Volgens mij zijn het vooral deze onopgeloste spanningen die de Apologie zulke boeiende lectuur maken. En dan spreek ik nog maar niet over de moderne hypothese dat Apuleius' hele proces misschien wel een literaire fictie is... AANTEKENINGEN * Deze bijdrage is geschreven tijdens de voorbereiding van een nieuwe editie: Apuleius of Madauros, Pro Se De Magia (Apology), edited with a commentary by Vincent Hunink, (Gieben) Amsterdam 1997. Het onderzoek werd gedeeltelijk gesteund door de Stichting voor Literatuur-, Muziek- en Theaterwetenschap (LMT), die wordt gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De vertaalde passages zijn overgenomen uit: Apuleius, Toverkunsten, vertaald door Vincent Hunink en ingeleid door Rudi van der Paardt, (Athenaeum - Polak & Van Gennep), Amsterdam 1992. Het beste boek over magie in de redevoering is nog altijd: A. Abt, Die Apologie von Apuleius von Madaura und die antike Zauberei, Giessen 1908. Een recente goede studie van Apuleius' argumentatie-techniek is: T.D. McCreight, 'Invective techniques in Apuleius' Apology', in: H. Hofmann (ed.), Groningen Colloquia on the Novel, 3, 1990, 35-62. Studies
over antieke magie in het algemeen zijn er tegenwoordig volop. Over
vervloekingstafels in het bijzonder, zie bijvoorbeeld: H.S. Versnel, 'Mens
en magie. Vervloekingsinscripties (tabellae defixionum)', in: Hermeneus
55, 1983, 196-205. latest changes here:
30-07-2012 16:01 |
|