FRAGMENTEN VAN VELLEIUS PATERCULUS,
FLORUS EN TACITUS
[TEKSTEN VOOR
HET THEMANUMMER HERMENEUS
"Varus, de slag
in het 'Teutoburgerwoud']
vertaling Vincent Hunink
tekst gepubliceerd in: Hermeneus 81, 2009, 108-113
De
catastrofe van Varus
Velleius
Paterculus, 2,117-120
(117)
Augustus had maar net de laatste hand gelegd aan de oorlog in Pannonië en
Dalmatië, het was nog geen vijf dagen na vervulling van die grote taak, of er
kwam schriftelijk bericht uit Germanië: Varus was afgeslacht, drie legioenen
waren bruut vernietigd, en evenzoveel divisies ruiterij en zes cohorten. Het was
of Fortuna ons tenminste nog de gunst schonk dat zo'n grote catastrofe niet
plaatsvond terwijl onze leider de handen vol had! -- De hele kwestie en de
persoon van de generaal vragen om een uitweiding.
Quintilius
Varus was afkomstig uit een familie die meer beroemd dan adellijk was. Hij was
mild van karakter en bedaagd in zijn manier van leven. Zowel lichamelijk als
geestelijk was hij niet bijzonder actief. Aan vrije tijd in het kamp was hij
beter gewend dan aan echte krijgsdienst, en van geld was hij niet afkerig, zoals
zijn gouverneurschap in Syrië liet zien: als arm man betrad hij dat rijke
gebied, als rijk man liet hij het arm weer achter.
Toen hij
het commando had over het leger in Germanië, zag hij de Germanen aan voor mensen
die niets van mensen hadden behalve ledematen en een stem: met het zwaard hadden
ze dan niet definitief bedwongen kunnen worden, maar via het recht konden ze
vast wel in het gareel worden gebracht. Met dat soort opvattingen ging hij
centraal Germanië binnen, alsof hij zich begaf onder mensen die vreugde scheppen
in de prettige kanten van vrede. Een heel zomerseizoen sleet hij met
rechtszittingen en uitgesponnen juridische procedures.
(118)
Maar de Germanen –- je moet ze meegemaakt hebben om het te geloven –- zijn in al
hun extreme woestheid ook uitgesproken handig, het is een volk geboren om te
liegen. Ze kwamen aanzetten met hele reeksen fictieve geschillen. Nu eens
daagden ze elkaar uit tot heftige ruzies, dan weer spraken ze hun dank uit dat
daaraan een eind kwam door de Romeinse rechtspraak, dat hun woestheid werd
verzacht door dat nieuwe, voor hen onbekende systeem, dat wat ze normaal
gesproken uitmaakten met wapens nu beslecht werd door het recht. Dit leidde
ertoe dat Quintilius alle voorzorgen opgaf. Het ging zo ver dat hij zichzelf zag
als een stadspretor die recht sprak op het forum, niet als legercommandant
middenin Germaans gebied.
Toen kwam
er een jongeman van aanzienlijke komaf, fysiek sterk, snel reagerend, alerter en
intelligenter dan de gemiddelde barbaar. Hij heette Arminius en was de zoon van
Sigimerus, de leider van die stam. Zijn vurige karakter stond duidelijk te lezen
op zijn gezicht en in zijn ogen. Hij had onze mensen voortdurend vergezeld
tijdens voorgaande militaire campagnes en hij had zelfs Romeins burgerrecht
verkregen en de ridderstand bereikt. Deze jongeman maakte gebruik van het gebrek
aan daadkracht van de generaal: hij zag zijn kans schoon voor een misdaad. Hij
bespeurde, heel verstandig, dat je niemand sneller de baas kunt worden dan
iemand die nergens bang voor is en dat een catastrofe heel vaak begint met een
gevoel van veiligheid. In het begin betrok hij slechts een handjevol mensen bij
zijn plannen, later meer. Ze konden de Romeinen best de baas worden, zo zei hij,
en hij wist anderen te overtuigen. Om de daad bij het woord te voegen stelde hij
een datum vast voor het complot.
Varus werd
hiervan op de hoogte gebracht door een vertrouweling van hem uit die stam,
Segestes, een man van naam. Die drong er ook op aan dat men de samenzweerders in
de boeien zou slaan. Maar het lot was inmiddels sterker dan de plannen van Varus
en het had hem verblind: hij zag de zaken totaal niet meer scherp. Ja, zo zit
dat: meestal als de godheid iemands fortuin gaat veranderen, tast hij diens
oordeelsvermogen aan. En wat het ellendigste is, hij maakt dat wat er gebeurt
ook diens verdiende loon lijkt, dat domme pech overgaat in schuld. Zo kwam het
dus dat Varus antwoordde dat hij het niet geloofde. De Germanen leken goedgezind
jegens hem, verklaarde hij, en hij schatte dat zo in op grond van zijn
verdiensten. Maar na die eerste waarschuwing was er geen tijd meer voor een
tweede.
(119)
Het precieze verloop van die afschuwelijke catastrofe, de ergste ramp die de
Romeinen in het buitenland is overkomen sinds de nederlaag van Crassus bij de
Parthen, is stof voor complete boekdelen. Zoals anderen daarop zijn ingegaan zal
ook ik dat later proberen. Hier past slechts rouwbeklag over het geheel.
Het ging om
het leger dat het dapperste was van allemaal, dat in krijgstucht, kracht en
oorlogservaring de nummer een was onder de Romeinse legers. Maar lamlendigheid
van de generaal, trouweloosheid van de vijand en de onbillijkheid van het lot
deden het de das om. De mannen kregen zelfs niet vrijelijk kans om te vechten of
een uitval te doen, alleen onder zeer ongunstige omstandigheden en in mindere
mate dan ze wilden. Ja, sommigen kregen zelfs zware straf omdat ze Romeinse
wapens en vechtlust hadden getoond. Omsloten door bossen en moerassen en
hinderlagen is het door de vijand vernietigd tot de laatste man. En die vijand
hadden zij zelf altijd vernietigd zoals kuddedieren: altijd hadden ze over diens
leven en dood kunnen beschikken, nu eens in woede, dan weer in mededogen.
De generaal
toonde meer moed om te sterven dan om te strijden. Want in navolging van zijn
vader en grootvader doorstak hij zichzelf. Van de twee prefecten van het kamp
bood Lucius Eggius een roemrijk voorbeeld, maar dat van Ceionius was in dezelfde
mate smadelijk. Want toen het grootste deel van de troepen was bezweken, deed
hij een voorstel tot overgave en wilde hij liever sterven door foltering dan
door strijd.
En Vala
Numonius, luitenant van Varus, voor het overige een bedaagd en deugdzaam man,
gaf de aanzet tot een rampzalig voorbeeld: hij haalde de cavalerie weg bij de
infanterie, liet die zo achter en vluchtte met zijn divisies richting Rijn. Maar
Fortuna wreekte zijn actie. De troepen die hij verraadde overleefde hij niet,
maar hij sneuvelde bij zijn verraad. Het lijk van Varus, half verbrand, werd
door de vijand woest verminkt en toegetakeld. Zijn hoofd werd afgehouwen en naar
Maroboduus gebracht, die het doorzond naar Augustus. Daar werd het ondanks alles
eervol bijgezet in het familiegraf.
(120)
Toen Tiberius van de gebeurtenissen hoorde snelde hij terug naar zijn vader. De
voortdurende beschermheer van het Romeinse Rijk nam zoals altijd zijn
verantwoordelijkheid. -- Hij wordt naar Germanië gestuurd, zorgt voor rust en
orde in de Gallische provincies, verdeelt de legers, versterkt de
garnizoensplaatsen. En dan meet hij zichzelf aan zijn eigen grootte, niet aan de
pretenties van de vijand die dreigde met een Cimbrisch-Teutonische expeditie
naar Italië: hij steekt zelf met een leger de Rijn over. Hij opent de gewapende
strijd tegen een vijand die hij van zijn vader en vaderland alleen moest
tegenhouden; daarmee was men al tevreden geweest. Hij dringt binnen in hun land,
legt daar wegen open, verwoest de akkers, verbrandt de huizen en verplettert wie
niet uit de weg gaat. Met grote roem en zonder enige verliezen onder de
overgezette troepen keert hij terug in het winterkamp.
Laat ik een
zeer verdiend getuigenis afleggen voor Lucius Asprenatus, die als luitenant
diende onder zijn oom Varus. Dankzij de dappere en krachtige steun van de twee
legioenen waarover hij het bevel voerde wist hij zijn leger te behoeden voor die
enorme catastrofe. Hij zakte snel af naar het winterkamp in Neder-Germanië en
zorgde zo dat de stammen op de linkeroever van de Rijn, die ook al wankelden,
standvastig bleven. Maar er zijn mensen die beweren dat hij de levenden
weliswaar heeft gered, maar evenzo beslag heeft gelegd op de bezittingen van de
troepen die met Varus waren vermoord. Hij zou zich het erfdeel van het
afgeslachte leger naar believen hebben toegeëigend.
Ook de moed
van Lucius Caedicius, de prefect van het kamp, en van degenen die samen met hem
in Aliso door een immense Germaanse troepenmacht werden omsingeld en belegerd,
verdient alle lof. Zij overwonnen alle moeilijkheden, ondraaglijk als die waren
bij gebrek aan alles en onoverkomelijk door het vijandelijk geweld. Onbesuisde
plannen maakten zij niet, maar laf zitten wachten deden ze ook niet. Ze keken
uit naar een geschikt moment en baanden zich toen via het zwaard een weg terug
naar hun mensen.
Zo blijkt
dus wel dat het Varus, alleszins een serieus man van goede wil, meer ontbrak aan
het goede beleid van een commandant dan dat hij het moest stellen zonder dappere
soldaten. Dááraan is zowel hijzelf als dat fantastische leger ten onder gegaan.
Toen de
Germanen wreed tekeergingen tegen de krijgsgevangenen, werd een roemvolle daad
gesteld door Caldus Caelius, een jongeman die zich zijn aloude familie zeer
waardig betoonde. Hij greep de keten waarmee hij vastzat en beukte met de
schakels hevig in op zijn hoofd. Bloed en hersens spatten naar buiten en hij
overleed onmiddellijk.
Moord
in moerassen en bossen
Florus,
2,30,29-39
Maar het is
moeilijker om provincies te behouden dan ze te maken. Je verkrijgt ze door
kracht, je houdt ze vast door recht. Die vreugde was dus van korte duur. De
Germanen waren meer overwonnen dan definitief bedwongen. Tijdens het
commandantschap van Drusus keken ze meer op tegen onze morele kwaliteiten dan
tegen onze wapens. Maar na zijn overlijden was daar Quintilius Varus met zijn
losbandig en arrogant gedrag, en dat begonnen ze niet minder te haten dan zijn
wreedheid. Hij had de euvele moed een vergadering te houden en had een edict
uitgevaardigd tegen de Chatti. Alsof je het geweld van barbaren kunt beteugelen
door middel van de roeden van een lictor en de stem van een heraut!
De Germanen
zagen al lang met lede ogen aan hoe hun zwaarden onder het roest raakten, hoe
hun paarden niets te doen hadden. Zodra ze dus bemerkten dat toga's en
juridische bepalingen wreder waren dan wapens, grepen ze onder leiding van
Arminius naar de wapens. Varus was intussen volkomen gerust op de vrede. Zelfs
toen het complot hem werd verraden door Segestes, een van de leiders, bleef hij
onaangedaan. Zo was hij dus onvoorbereid en vreesde hij niets van dien aard,
toen ze hem onvoorzien aanvielen. En wat deed hij? (O, hij voelde zich zo
zeker!) Hij sommeerde ze voor zijn rechtsgestoelte!
Van alle
kanten vielen ze over hem heen. Het kamp werd geplunderd. Drie legioenen werden
overweldigd. Varus beleefde zijn ondergang met hetzelfde lot en in dezelfde
geest als Paulus destijds de dag van Cannae.
Niets was
ooit zo bloedig als die moordpartij in de moerassen en bossen. Niets was zo
ontoelaatbaar als de misdadige acties van de barbaren, vooral als ze gericht
waren tegen gerechtelijke aanklagers. Bij sommigen staken ze de ogen uit, bij
anderen hakten ze de handen af. Bij een naaiden ze de mond dicht, nadat ze eerst
zijn tong hadden afgesneden; de barbaar hield die in zijn hand en zei:
'Eindelijk, vuile adder, geen gesis meer van jou!' En het lichaam van de consul,
dat door de soldaten met passend respect in de grond was gelegd, werd
opgegraven.
De
veldtekens en twee adelaarstekens zijn nog altijd in bezit van de barbaren. Het
derde is door een vaandeldrager losgewrikt nog voordat het in handen van de
vijand viel. De man nam het mee in de holten van zijn riem en zo ging hij een
bloeddoordrenkt moeras in, waar hij zich schuilhield.
De
catastrofe had grote gevolgen. Ons Rijk, dat niet was gestopt bij de kust van de
Oceaan, stokte nu bij de oever van de Rijn.
Germanicus op het slagveld
Tacitus,
Annalen 1,60-62
(60)
Niet alleen de Cherusci, ook aangrenzende stammen werden door die woorden
opgeruid. En Inguiomerus, een oom van Arminius, van oudsher in aanzien bij de
Romeinen, werd bij het verbond betrokken. Dat versterkte Germanicus' angst. Hij
wilde voorkomen dat de oorlog in één grote golf over hem heen zou rollen. Daarom
stuurde hij Caecina met veertig Romeinse cohorten via de Bructeri naar de Ems,
terwijl prefect Pedo de cavalerie door Fries gebied voerde: dat zou de vijand
verdelen. Zelf bracht hij vier legioenen onder op vier schepen en zette ze de
meren over. Infanterie, cavalerie en vloot kwamen gelijktijdig aan bij de
genoemde rivier.
De Chauci
zegden hulp toe en zij kregen een plaats in de troepenmacht. De Bructeri waren
hun eigen gebied aan het platbranden. Lucius Stertinius, die met lichtbewapende
troepen door Germanicus was uitgezonden, joeg ze uiteen. Tijdens het moorden en
buitmaken vond hij iets: het adelaarsteken van het negentiende legioen. Verloren
gegaan samen met Varus.
Vandaar
trok de legerstoet naar het verst weg gelegen land van de Bructeri. Alles tussen
Ems en Lippe werd grondig verwoest. Zo kwamen ze in de buurt van het
Teutoburgerwoud. Daar zouden, naar verluidde, resten liggen van Varus en zijn
legioenen, onbegraven.
(61)
En zo beving Germanicus een hevig verlangen: soldaten en generaal de laatste eer
bewijzen. Heel het aanwezige leger schoot vol bij de droeve gedachte aan
verwanten of vrienden, ja, aan alles wat de oorlog brengt, alles wat mensen mee
moeten maken. Caecina ging vooruit. Zijn missie was de verborgen doorgangen in
de wouden te doorzoeken en bruggen en dammen te slaan over de drassige moerassen
en verraderlijke vlakten.
Zo trokken
Romeinen door treurig terrein, mismaakt door zijn aanblik, door alles wat het
opriep. Varus' eerste kamp was groot van omtrek en met een ruim opgezet
hoofdkwartier, duidelijk het werk van drie legioenen. Verderop een half
vervallen wal en een lage gracht. Daar hadden de aangeslagen resten zich
gebundeld, zo viel te begrijpen. En midden op het veld uitgebleekte botten. Soms
verspreid, soms op een hoop, na vlucht of verzet, al naargelang. Daarnaast
afgeknakte speren, stukken paard. En dan op boomstronken gespietste schedels en
in de wouden vlakbij barbaarse altaren. Tribunen, eersterangs centurions waren
daar afgeslacht.
Overlevenden van de ramp, ontkomen aan strijd of ketens, kwamen met verhalen.
Hier waren de legaten gevallen, daar de adelaarstekens meegegrist. Ze vertelden
waar Varus zijn eerste wond had opgelopen. Waar hij met zijn noodlottige
rechterhand door een eigen stoot de dood had gevonden. Op welke verhoging
Arminius zijn troepen had toegesproken. Hoeveel galgen er voor de gevangenen
waren gemaakt, hoeveel martelkuilen. Hoe hij de vaandels en adelaarstekens
hooghartig had bespot.
(62)
En zo zette het aanwezige Romeinse leger zich in, zes jaar na de ramp, voor de
botten van drie legioenen. Legde men andermans resten in de grond of die van
eigen mensen? Niemand die het wist. Allemaal vrienden, allemaal bloedverwanten!
Met stijgende woede op de vijand, met treurnis en haat in het hart hebben zij
hen begraven.
Bij de
aanleg van een grafheuvel legde Germanicus de eerste plag. Dat was een graag
gezien ereblijk jegens de overledenen. En voor de aanwezigen deelde hij daarmee
in hun verdriet.
Tiberius
keurde een en ander volstrekt niet goed. Mogelijk legde hij alles wat Germanicus
deed verkeerd uit. Mogelijk ook dacht hij dat de aanblik van afgeslachte,
onbegraven troepen slecht was voor het leger: minder strijdlust, meer schrik
voor de vijand. En de man was toch commandant? Hij was toch bekleed met het ambt
van augur, met oeroude religieuze rituelen? Dan had hij die dingen van dood met
geen vinger mogen aanraken!
Tacitus,
Annalen 1,65
(65)
De nacht was onrustig, door verschillende oorzaken. De barbaren richtten grote
feesten aan met uitgelaten gezang en tomeloze kreten. Het geluid drong door tot
in de dalen beneden en weergalmde tegen de bossige heuvels. En bij de Romeinen?
Zwakke vuurtjes, wegvallende stemmen. Manschappen her en der liggend op de wal,
rondhangend bij de tenten, meer slapeloos dan waakzaam.
De generaal
had een verschrikkelijke nachtmerrie. Hij zag namelijk Quintilius Varus oprijzen
uit het moeras, helemaal onder het bloed. En hij hoorde hem ook, het was of
Varus hem riep. Maar hij was niet meegegaan en had de uitgestoken hand
weggeduwd.
Zo gloorde
dan de dag. De legioenen die naar de flanken waren gezonden verlieten hun plek,
uit angst of eigendunk, en bezetten vlug het veld achter het drassige gebied.
Hoewel
Arminius nu vrijelijk kon aanvallen brak hij nog niet meteen los. Maar toen zag
hij de situatie: legerbagage die bleef steken in modder en greppels, daaromheen
een oploop van soldaten, een wirwar van veldtekens. En iedereen, zoals dat dan
gaat, erop gespitst zelf weg te kunnen komen, met de oren maar half open voor
bevelen. Op dat moment gaf Arminius de Germanen bevel door te breken. 'Kijk,
daar heb je Varus met zijn legioenen!' riep hij telkens. 'Weer verslagen! Weer
hetzelfde lot!'
Zo sprak
hij, en tegelijk brak hij met elite-troepen dwars door de legerstoet. Vooral de
paarden bracht hij daarbij verwondingen toe. De dieren kwamen ten val door eigen
bloed en de glibberige moerasgrond. Berijders wierpen ze af, wie op hun weg kwam
dreven ze uiteen en wie op de grond lag vertrapten ze.
|