VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 


Vincent Hunink

GRIEKSE JONGENSPOËZIE

Over Strato van Sardeis


tekst gepubliceerd in: Hans Hafkamp, Jos Versteegen (red.), Gay 2004, cultureel jaarboek voor mannen, (Vassallucci) Amsterdam 2003, 314-321


Verdedigers van de gelijkgeslachtelijke liefde grijpen sinds eeuwen graag terug op de oudheid. Met name de klassieke Griekse cultuur wordt soms beschouwd als een vrijhaven voor allerlei vormen van liefde en seks waarvoor in andere tijden minder begrip en ruimte was. Voor de herenliefde ziet men graag een voorganger in de persoon van de welbespraakte en beroemde filosoof Plato (427-347 v.Chr.), terwijl de damesliefde haar patrones heeft gevonden in de vroeg-Griekse dichteres Sapfo van Lesbos (ca. 600 v.Chr.). Zulke illustere namen hebben in later tijden veelvuldig gediend als rechtvaardiging voor homo-erotische gedragingen die niet onmiddellijk aanvaardbaar waren. Want wat Plato en Sapfo bepleitten en bezongen, zouden wij dat niet mogen?

Tot zover het cliché. De werkelijkheid ligt, zoals vaker, een stuk genuanceerder. Ja, er mocht bij de oude Grieken op dit vlak iets meer dan in het Victoriaanse Engeland, om eens wat te noemen, maar het is toch niet zo dat bij de Grieken maar alles kon. Als Plato's hoofdfiguur Socrates bewonderend zijn mooie leerlingen beschrijft en de vrije loop geeft aan zijn verliefdheid, bepleit hij daarmee nog geen ongelimiteerd rollebollen in de Atheense zuilengalerijen en sportscholen. Integendeel, de verliefdheid op een mooi jongenslichaam wordt bij hem de aanzet voor een soort vergeestelijking: de verliefde moet niet aan lage seks gaan doen, maar zijn gevoel aanscherpen tot een filosofische houding. Hij moet op zoek gaan naar het schone in het algemeen, naar de waarheid.

Plato is misschien iets teveel filosoof, zodat zijn werk niet model kan staan voor de hele Griekse cultuur. Via tal van andere bronnen kunnen we het beeld wel een beetje corrigeren. Het lijkt er sterk op dat er bij de Grieken duidelijke ongeschreven regels waren over wat er wel en niet mocht. Belangrijk is dat in homo-erotische verhoudingen van mannen (over de dames is zo weinig bekend dat ik er hier verder over zwijg) beperkingen golden.

Die beperkingen betroffen allereerst de leeftijd: de veelbezongen homo-relaties waren niet tussen mensen van gelijke leeftijd, maar tussen enerzijds jongvolwassen mannen en anderzijds jongens van ongeveer twaalf tot achttien jaar, beide uit de hogere standen van vrijgeborenen. In oorsprong speelde er waarschijnlijk een soort opvoedkundig doel mee, waarbij de jongere werd 'ingewijd' in de volwassenheid. Maar dit pedagogische aspect was in de klassieke tijd al weinig meer dan een herinnering of een mooi excuus.

Qua leeftijd moest het niet verder gaan. In de praktijk zal het zeker wel eens zijn voorgekomen dat zo'n homo-relatie de komst van baard en beenharen overleefde, maar daar hadden de Grieken het toch een beetje moeilijk mee. En rommelen met een slaaf gold als onwaardig, al zal ook dat wel zijn voorgekomen. Volgens het ideale plaatje mocht de jongere zijn oudere partner seksueel gerieven door zich in bed passief te gedragen, bij wijze van wederdienst voor alle goeds dat hij van zijn minnaar kreeg en leerde. Maar de jongen werd geacht daar zelf geen plezier aan te beleven.

Recentelijk is wel beweerd dat deze sociale regels massaal werden overtreden. Athene zou zelfs een bloeiende cruise-cultuur hebben gehad, volwassen mannen zouden vrijelijk samenwonen en de Griekse man zou een exclusieve voorkeur voor mannen kunnen uitleven, dus zonder 'normaal' te trouwen met een vrouw. Hoe verleidelijk dit ideaalbeeld van een seksueel vrij en bevrijd Athene ook is, het valt te vrezen dat hier de moderne wens de vader van de gedachte is. Het antieke tekstmateriaal laat uiteindelijk toch een vrij scherp beeld van de eerder geschetste normen zien. Natuurlijk zal de praktijk daarvan wel hebben verschild, maar toch niet in die mate dat men massaal en openlijk bedreef wat formeel taboe was.

In de Griekse literatuur vormden zich over de knapenliefde allerlei stereotiepen of gemeenplaatsen (topoi). Een groot aantal daarvan komen we tegen in epigrammen uit de Hellenistische tijd (vanaf ca. 300 v.Chr.), waarin een vrolijk literair spel wordt gespeeld met telkens terugkerende elementen: er wordt ingepraat op jongens die niet willen, ze krijgen verwijten van ondank, ze worden uitgenodigd om toch vooral snel toe te geven voordat hun baard groeit en de lol eraf raakt. Jongens worden gloedvol bezongen als sterren, goden, prachtige beelden of bloemen. Er wordt gekoketteerd met een brandend verlangen naar hun ongerepte jeugd, met spijt over voorbij gegane kansen, met woede over valse concurrentie. Enzovoort.

Het valt op dat de dichters onveranderlijk de gevoelens verwoorden van de (oudere) minnaar, terwijl de aanbeden jongens vooral objecten van de emoties zijn. De grap en kunst is dan steeds om die topoi op een kunstige en inventieve wijze te variëren.

De meeste van die Hellenistische gedichtjes over knapenliefde staan handig bij elkaar: ze zijn verzameld in boek 12 van een bekende grote bloemlezing van 3700 epigrammen uit de oudheid, de zogeheten Griekse Anthologie. Hier vinden we het hele arsenaal aan topoi van de jongensliefde terug bij verschillende dichters, zoals Rufinus, Rhianus, Meleager, Asclepiades en zelfs de geleerde Callimachus. Bij sommigen vraag je je af of ze buiten hun studeerkamer ooit wel eens een echte jongen onder handen hebben gehad. Veel literair vernuft, kortom, maar het volle leven wil er maar niet uit tevoorschijn springen.

Er is, gelukkig, een uitzondering: de dichter Strato van Sardeis. Hij was afkomstig uit een plaats in het huidige Turkije en leefde ergens in de 2e eeuw na Christus, vermoedelijk in de tijd van keizer Hadrianus. We weten, anders gezegd, vrijwel niets over hem en moeten het dus doen met zijn werk. De gedichtjes van zijn hand in boek 12 vormen een verademing door hun directheid, hun brutaliteit en levensechtheid. In enkele tientallen epigrammen bezingt de dichter een exclusieve voorkeur voor jongens, die in de literatuur van de oudheid zeldzaam is. Hij haalt er alles voor uit de kast. Zo hanteert hij met merkbaar plezier en talent de techniek van vrolijke opsommingen:

Wat jongetjes van voren hebben, Diodorus,

dat valt onder een drietal namen, en wel deze:

ongerepte bloesem moet je 'lalo' noemen,

'kokko' als 't pas net het zwellen heeft ontdekt,

en springt het naar je hand, dan is 't een 'hagedisje'.

Maar het volmaakte, dat heet -- nu, dat weet je wel...

[3]

De bloesem van een joch van twaalf, daar houd ik van.

Maar een van dertien is natuurlijk wel iets beter.

Twee maal zeven jaar? Nog zoeter liefdesbloem!

Fijner nog is eentje van een drietal lustra.

Zestien echter is de leeftijd voor de Goden,

en zeventien, daar blijf ik af, dat is van Zeus!

Nóg ouder? Nee, dan doe je 't niet meer voor de lol.

Dan heb je eerder in gedachten: 'voor wat hoort wat'!

[4]

Blanke jongens vind ik mooi, maar honingkleurigen

zijn wel zo lekker. Blonde? Prachtig, geef maar op!

Maar ook die met donker haar! Bruinogigen, o ja,

maar het allermooiste: die met donkere fonkelogen!

[5]

De directe seksuele toon in [3] en [4] klinkt in veel moderne oren, gewend als die zijn aan strenge, morele veroordeling van pedofilie, minstens enigszins onwennig. We moeten natuurlijk bedenken dat Strato met die hedendaagse maatschappelijke bezwaren niet was behept. In die zin is zijn vers 'vrijer' dan wat tegenwoordig met goed fatsoen kan worden gemaakt.

Het gedichtje [3] is niet alleen vrij en expliciet erotisch, maar welbeschouwd ook ironisch van toon. De dichter neemt de pose in van een schoolmeester, die zijn lezers een lesje leert: 'ziehier de eerste beginselen van de pik-kunde.' De grap wordt nog versterkt doordat kokko en lalo waarschijnlijk zelfverzonnen woorden zijn. Ook in gedicht [4] zit iets plagerigs. Strato houdt zich hier heel precies aan het gangbare beeld: tot een jaar of achttien is het allemaal leuk, daarna moet je van de jongens afblijven. Met wat in het Grieks een plagerig Homerus-citaat is (ton d'apameibomenos...' 'hem antwoordend...') laat hij zien waarom: wie langer doorgaat verwacht een wederkerige seksuele activiteit van de geliefde. En degradeert daarmee zichzelf dus tot een man die zich seksueel onderwerpt aan anderen, wat bij de Grieken algemeen geldt als een taboe.

De vele bezongen jongens hebben bij Strato minstens één ding gemeen: ze zijn geen meisjes. Antieke schijvers zijn toch al vrouwonvriendelijk, maar Strato doet er nog eens een flinke schep bovenop.

Nooit heeft een meisje nou eens echt een lekker kontje,

of zoent ze je heel direct, of ruikt haar huid gezond.

Nooit die geile brutale praatjes, die frisse blik,

- en als ze het aanleert, wordt het er niet beter op! -

Ijskoud zijn ze van achteren, allemaal!, en het ergste

van alles is nog wel: je kunt je hand niet kwijt...

[7]

De stomme dieren naaien alleen hun wijfjes, maar wij,

de 'redelijk' denkende mensen, hebben nog iets beters:

de kunst van het naaien in de kont! Wie het bij vrouwen

houdt, die heeft niks beters dan de stomme dieren.

[245]

Strato's gedichtjes geven een oud en in zijn tijd vertrouwd thema weer: de 'controverse' tussen liefde voor vrouwen en liefde voor jongens -- uiteraard een controverse vanuit het perspectief van de seksueel actieve man. We kennen hele discussies over dit thema bij proza-schrijvers als Plutarchus en Lucianus. Strato doet het bondig, in dichtvorm, en scherpt de stelling nog maar eens aan: bij hem wordt anale seksualiteit brutaalweg vereenzelvigd met cultuur en ratio en gecontrasteerd met de domme, lompe natuur. In later tijden zouden denkers als Sade deze provocerende stelling met kracht hernemen. Bij Strato is het vermoedelijk nog niet meer dan spottende pseudo-filosofie.

Natuurlijk vinden we bij Strato alle andere topoi van de Griekse knapenliefde: de verleppende schoonheid, jongens die baardgroei krijgen, deurposten die bezongen worden en waar kransen worden opgehangen. Maar het interessante is dat Strato verder gaat, waar anderen halt houden.

Wie gaf je al die rozen? Is 't een minnaar? Hij boft!

Je vader? Die heeft zijn ogen ook niet in zijn zak!

[189]

Hij gebruikt hier wel een vast thema, rozen als geschenk, maar dan uitdagend omgewerkt in de speelse suggestie van homo-incest. Andere provocerende thema's zijn die van seks met verschillende jongens of seks in de context van onderwijs.

Drie in bed, da's grote pret, met twee die het doen,

en twee bij wie het gebeurt. Nou vraag je misschien hoe dat kan

Het is raar maar waar: degene die in 't midden ligt

geeft dikke pret van achteren, en heeft 't van voren zelf!

[210]

Een broederpaar is gek op mij. Maar wie van beiden

neem ik als baas? Ik mag ze allebei zo graag.

De een gaat weg, de ander komt: de laatste lokt

doordat hij er is, de eerste ook -- doordat ik hem mis!

[246]

 

Een leraar gaf eens gymles aan een lekker jong.

Hij liet hem knielen, om het 'voor te kunnen doen',

en graaide daarna vrijelijk aan diens balletjes.

En toen ineens stond daar de meester van de jongen!

De leraar wierp de jongen ijlings op de grond,

achterover, en greep hem stevig bij de keel.

Maar de meester kende 't lesje even goed, en zei:

'Hou op met beuken, anders beuk je hem nog plat!'

[222]

Veel echt obsceens wordt hier eigenlijk niet eens gezegd, het zijn vooral dubbelzinnigheden en toespelingen. Zo suggereert beuken hier natuurlijk neuken. (Het Grieks zegt pnigizein 'doen stikken', een toespeling op pugizein 'kontneuken').

Wie het oude beeld van de 'opvoedkundige achtergrond' van knapenliefde kent, kan hier een glimlach nauwelijks onderdrukken. Strato is hier ondermijnend bezig door uitgerekend in een setting van onderwijs en training seksuele grappen te maken. Strato lijkt ook de klassieke filosofische houding van mensen als Plato belachelijk te maken. Wie roept er nog dat het alleen om verheven pedagogische idealen ging?

De ironie en spitse toon die al zijn gedichtjes kenmerkt kan ook zichzelf en zijn eigen werk betreffen. Zo richt de dichter zich tot een boek, dat misschien zijn eigen boek is:

Je hebt het wel getroffen, boekje, zeg nou zelf!

Een jongen leest jou, pakt jou, houdt je tegen zijn kruis

of neemt je tussen zijn fijne lipjes, rolt je op

langs zijn jonge dijen, grote bofkont die je bent!

Vaak mag je onder zijn kleren mee, of lig je naast hem

zodat je onbekommerd 'alles' aan kunt raken.

En als je met hem alleen bent, kun je vrijuit praten.

Toe, lief boekje, doe eens een goed woordje voor mij!

[208]

Strato heeft zo zijn voorkeuren, bleek al. Maar als het zo uitkomt, wil hij voor de gelegenheid ook wel wat anders zeggen: bij zoveel leuke jongens kun je helemaal niet kiezen. Als een volleerd dichter en retoricus is hij best bereid om het volstrekte tegendeel te beweren van wat hij elders zei, als hij daarmee kan 'scoren' en een mooi of grappig versje maken.

Vriend van Jeugd ben ik. Geen jongen trek ik voor,

geen is de mooiste: die heeft dit, en die weer dat.

[198]

Het moge duidelijk zijn: Strato is als dichter een vakman die de kneepjes van zijn kunst kent. Hoewel hij vaak obsceen lijkt te schrijven en over zijn werk de glans van het pornografische hangt, is er welbeschouwd naar Griekse normen weinig aanstootgevends. Hij hanteert veel bekende elementen uit de traditie van de Griekse knapenliefde en geeft er waar mogelijk een grappige, ironische draai aan. En, als gezegd, hij spaart zichzelf daarbij niet.

'Reeds bevangt het haar mijner slapen een grijzige gloed',

- en mijn lul hangt slap en dadenloos tussen mijn benen.

Mijn ballen weigeren dienst, 'o, bittere oude dag!'

- ik weet wel hoe je neuken moet, maar het lukt niet meer!

[240]

De episch klinkende citaten zetten de ironie en zelfspot vet aan. Het lijkt of een roemruchte, oude Homerische held zoals Nestor aan het woord is, terwijl de inhoud van zijn klacht bepaald on-episch is.

Helemaal aan het slot, in het laatste gedichtje dat we van Strato hebben, wacht de lezer nog een verrassing.

Misschien dat later iemand deze versjes leest,

en denkt dat 'k al dit liefdesleed geleden heb!

Welnee, alleen voor ánderen, voor jongensgekken,

is mijn gekrabbel... je moet maar denken: 't is een gave!

[258]

Nu komt de aap uit de mouw: deze dichter is geen haar beter dan zijn vele voorgangers en concurrenten. Dat levensechte, directe, autobiografische dat zijn verzen in eerste instantie leken te hebben, blijkt maar schijn. Ook Strato schreef niet als een zwijmelende romanticus of echt gefrustreerde jongensminnaar, maar blijkt een dichter van zijn tijd. Dat wil zeggen, een man van de studeerkamer, een ambachtsman, een professionele verzenmaker. Hij schreef, naar eigen zeggen, al zijn jongensverzen 'alleen voor anderen', dus als een spitsvondige, literaire specialisatie.

Was de historische Strato dan eigenlijk wel zo gek op jongens? Dat hij zoveel pakkende details over leuke jongens geeft, hoeft helemaal niet te getuigen van eigen ervaring of voorkeur, maar kan ook voortkomen uit inlevingsvermogen en vertrouwdheid met de literaire traditie, net zoals bij sommige van zijn collega-dichters. Het zou een fantastische, ja, post-moderne grap zijn als hij dit 'flikkerachtige' werk heeft gemaakt als een braaf getrouwd man die zelf vooral naar Griekse meisjes gluurde!

Maar als je de dichter niet serieus neemt, kun je natuurlijk ook omgekeerd zeggen: hij ironiseert zijn schrijnende homo-liefdesleed door te poseren als een speelse literaire vakman. De lezers mogen er het hunne van denken. Gelukkig maar dat we van Strato niets met zekerheid weten.

 

 

*****************

Deze tekst over Strato is gebaseerd op: Vincent Hunink, Gouden Jongens, homo-erotiek in Griekse en Romeinse teksten, (Umbra) Groningen 1996; ISBN 90 74668 054; p. 36-39 ('Geile, brutale praatjes: Strato'). De vertaling van de epigrammen bleef onveranderd, maar de rest van de tekst werd ingrijpend herschreven, vooral aan begin en eind.

Het dichtwerk van Strato is het gemakkelijkst te vinden in The Greek Anthology with an English translation by W.R. Paton, [deel IV], Cambridge Mass./ London 1971 of later (Loeb Classical Library, nr. 85.

Er bestaat een kleine bloemlezing uit het werk van Strato in het Nederlands: Strato van Sardeis, Knapenliedboek, vertaald en van een nawoord voorzien door Charles Vergeer, (Arbeiderspers) Amsterdam 1976 (herdrukt in 1979). Over de gebruikte vertaalstijl kan men twisten. In elk geval is de vertaling hier en daar onnodig vrij, soms mede door rijmdwang, en het nawoord is verouderd. Toch blijft het boekje een sympathieke poging om Strato enige bekendheid te geven.

Recentelijk verscheen voor het eerst een samenhangend commentaar op de epigrammen van Strato: Walter Steinbichler, Die Epigramme des Dichters Straton von Sardeis: ein Beitrag zum griechischen paiderotischen Epigramm, (Peter Lang) Frankfurt am Main 1998; ISBN 3 631 32924 5. Steinbichler benadrukt terecht de speelse, literaire kant van Strato, maar zijn detail-opmerkingen blijven vaak wat braaf en oppervlakkig.



latest changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact