VincentHunink.nl

 

Vincent Hunink



DE REGEL OPNIEUW VERTAALD

Maar waarom en voor wie?


tekst gepubliceerd in: in Benedictijns Tijdschrift, 61, 2000, 50-62


Lezers van het Benedictijns Tijdschrift zijn doorgaans goed vertrouwd met de Regel van Sint-Benedictus. Het lijkt me althans redelijk om hiervan uit te gaan. Want hoe zou iemand zich in de Benedictijnse traditie kunnen verdiepen zonder kennis te willen nemen van die tekst van Benedictus zelf? De Regel is bovendien kort en overzichtelijk, dus er is geen langdurige studie voor nodig om het geschrift te lezen. De geïnteresseerde lezer kan terecht in allerlei edities. Voor wie het Latijn meester is zijn er wetenschappelijke uitgaven[1] en het ontbreekt niet aan Nederlandse vertalingen[2] en commentaren.[3] Van de onafzienbare hoeveelheid edities in moderne talen zwijg ik dan nog maar. Weinig Christelijk-Latijnse teksten zijn in de afgelopen eeuwen zo vaak uitgegeven, vertaald en becommentarieerd als de Regel.

Toen ik het plan opvatte om de Regel van Benedictus opnieuw in het Nederlands te vertalen rezen er dus wel vragen. Wat zou de zin van die onderneming zijn? Wie zou ik ermee dienen? Was er niet al voldoende materiaal beschikbaar?

Graag wil ik voor de lezers van dit blad iets meer vertellen over de achtergronden van de nieuwe uitgave en de motieven waardoor ik me heb laten leiden. Ik moet direct bekennen dat ik vanaf het begin van mijn werk aan de Regel een licht gevoel van schroom heb gevoeld. Niet voor de tekst, althans niet speciaal, niet meer dan voor andere teksten waarmee ik als vertaler te maken heb gehad. Nee, een schroom bekroop me wanneer ik dacht aan Benedictijnse monniken en mensen die vanuit de Benedictijnse traditie en spiritualiteit willen leven. Zouden zij mijn onderneming niet ronduit afkeuren? Mocht ik als buitenstaander wel aan `hún tekst' komen? Zouden zij zich niet bedreigd voelen?

Met zo'n aarzeling is het lastig werken en ik heb mij er dus overheen gezet en brutaalweg mijn vertaling gemaakt, zonder iemand om toestemming te vragen. Maar nu, achteraf, hecht ik eraan om mijn werk nader toe te lichten. Als in mijn bijdrage af en toe een verdedigende toon klinkt, is nu misschien begrijpelijk waar die vandaan komt.

 

In contact met de tekst

 

Indachtig de Regel zal ik proberen mij `nederig' op te stellen en geen wetenschappelijk-rationeel betoog afsteken, maar eerst eenvoudig vertellen hoe ik met de Regel in aanraking kwam.

Tijdens mijn studie Klassieke Talen gebeurde dat eigenlijk nog niet. Zeker, de tekst werd genoemd tijdens colleges Oud-Christelijk Latijn en Middeleeuws Latijn, maar ik herinner me niet dat we er iets uit voorgeschoteld kregen. Dat was, onvermijdelijk, met wel meer belangrijke teksten het geval. (Vreemd genoeg bleef ook het hele Nieuwe Testament buiten het curriculum, terwijl dat toch geen onbelangrijke Griekse tekst uit de oudheid is).

Al tijdens mijn studie las ik alles wat los en vast zat, vooral antieke teksten, en vroeg of laat moest ik dus wel op de Regel stuiten. Het eerste `contact' vond plaats in 1987, toen ik in een antiquariaat voor een paar gulden een Latijnse tekst van de Regel kocht.[4] Het ging om een handzaam, mooi gebonden boekje met een forse leesletter, die tot onmiddellijk lezen uitnodigde.

Toen ik de tekst voor het eerst las, vond ik hem interessant maar vooral ook vreemd. Het merkwaardigst waren wel de in de marge afgedrukte datumaanduidingen, telkens drie per fragment. Het duurde even voordat ik erachter was waar ze toe dienden. Ook het Latijn van Benedictus was wel even wennen voor iemand die, zoals ik, met klassieke normen had leren werken. Intussen werd ik, eerlijk gezegd, niet gesticht of geraakt door de tekst. Ik geloof dat ik hem puur las als een historisch document, waarvan ik me niet kon voorstellen dat die voor mensen van onze tijd nog een concrete leidraad voor het leven kon zijn.

Met de Christelijk geloofstraditie was ik in die jaren niet bijzonder vertrouwd. Mijn katholieke achtergrond was nooit verdwenen, maar leverde me geen stevig fundament voor de lectuur. Grootgebracht in de jaren zestig en zeventig in een progressieve-katholieke sfeer had ik veel plezierige herinneringen aan de kerk, maar van de bronnen van het christendom wist ik eigenlijk zo goed als niets. Achteraf gezien ontbrak het me aan voldoende context om Benedictus' tekst beter te kunnen verstaan. Toch heeft de tekst me op een bepaalde manier wel iets gedaan, want ik heb het mooie boekje steeds behouden en zo af en toe ook opengeslagen.

 

Nader tot de Regel

 

Geleidelijk begon ik, vooral toen het voor mijn studie niet meer hoefde, ook oude Christelijke teksten te lezen. Eerst uit de kleurrijke Latijnse literatuur van de Middeleeuwen, later ook vroege kerkvaders. Allengs kwam ik steeds vaker op het spoor van de regel. In de Navigatio Brendani bijvoorbeeld, een prachtig `monastiek sprookje' in het Latijn, daterend uit de 9e eeuw, wordt een paar maal duidelijk op de Regel gedoeld. Toen ik die tekst voor het eerst las, onderweg in Frankrijk, liggend in mijn tentje, realiseerde ik dat ik van die traditie meer wilde weten. Zo kwam ik ertoe de Regel opnieuw door te nemen.

Vanaf begin jaren '90 kreeg ik veel belangstelling voor het kloosterleven en bezocht ik ook enkele kloosters. Met een goede vriend belandde ik onder meer in het Benedictijnse klooster van Chevetogne. Sinds ons eerste bezoek (begin 1996) zijn er vele gevolgd, en de contacten zijn steeds verder uitgebreid en verdiept. Via die persoonlijke ontmoetingen groeide mijn interesse natuurlijk nog sneller. De monniken moedigden dat overigens niet bijzonder aan. Ze leken me eerder wat afhoudend en gereserveerd als ik de Regel ter sprake bracht. Wel merkte ik duidelijk dat ze de tekst niet als een IJzeren Wet hanteerden, wat me in elk geval opluchtte. `De regel is er voor de monnik, de monnik niet voor de regel', zo formuleerde de abt het treffend in een interview. Anderzijds verdween de tekst bij hen ook niet uit het blikveld: elke dag werd (en wordt) er tijdens de maaltijd uit voorgelezen.

Al snel was ik de tekst nogmaals aan het lezen, nu in het dagelijkse monastieke ritme, als lectio divina. Voor het gemak hield ik me maar aan de datumaanduidingen in mijn editie. Zo nam ik in een jaar de tekst nog eens driemaal door. Inmiddels had ik als onderzoeker naast mijn gewone werk een aantal vertalingen van Latijnse auteurs kunnen maken en publiceren.[5] Doorgaans had ik bij de keuze van nieuwe teksten gewoon mijn belangstelling gevolgd, ook al vanuit het principe dat `vertalen de beste manier lezen is'. Een tekst waar ik echt in wil doordringen vraagt, kort en goed, om een vertaling. Wat lag er dus meer voor de hand dan dat ik ook uit de Christelijke traditie iets zou selecteren?

Mijn bewondering voor de heilige Brendaan en zijn merkwaardige lotgevallen voerde me allereerst in zijn spoor. Vorig jaar verscheen, tot mijn grote genoegen, mijn vertaling van de Latijnse `Zeereis'.[6] Ik had enige overredingskracht nodig gehad om de uitgever warm te krijgen voor die Middeleeuwse tekst, maar het was me gelukt. Vervolgens kon ik eigenlijk niet anders meer: ik moest de tekst van Benedictus zelf gaan vertalen. In de lange, sombere herfst van 1998 ging ik aan het werk. Ik wist dat me meteen een paar lastige stukken te wachten stonden: de door en door Bijbelse proloog, het confronterende hoofdstuk over de nederigheid (7) en de nogal saaie hoofdstukken over de psalmodie (8-18). Maar er lonkten ook mooie passages, zoals die over de ontvangst van gasten (53) of de keldermeester (31). Ik vertaalde grotendeels in het vertrouwde tempo: elke dag een stukje. Zo rond de jaarwisseling was het moeilijkste werk gedaan en lag er een eerste versie.

 

Van eenzaamheid naar dialoog

 

Het vertalen van een oude tekst is eenzaam werk: de vertaler zit achter zijn bureau met de tekst. Het ontbreekt hem niet aan wat noodzakelijke hulpmiddelen, maar in hoofdzaak is hij op zichzelf aangewezen. Dat is een voordeel, zeker in het begin, want het biedt de ruimte om de tekst op allerlei manieren naderbij te komen, om voorlopige versies uit te proberen en bepaalde formuleringen te `proeven'. In de latere fasen van het vertaalproces kan alles immers nog worden bijgesteld.

Maar zo'n eerste versie heeft nieuwe ogen nodig. Dat kunnen de ogen van de vertaler zelf zijn, zodra hij na enige tijd wat afstand heeft kunnen nemen van zijn product. Meestal zijn het vooral ogen van anderen, van vertrouwde meelezers, die de tekst kritisch doornemen en van commentaar voorzien. Het is mijn ervaring dat zulke kritiek altijd positief werkt: niet alleen halen meelezers fouten en onduidelijkheden eruit, maar ze doen vaak ook stilistische suggesties en stellen vragen die  aanzetten tot nadenken en herformuleren. Zonder de steun van meelezers is vertalen van Latijnse teksten een hachelijke zaak, waarbij onzekerheid óf overmoed snel kunnen toeslaan.

Het werk aan de tekst heeft daarmee in tweede instantie ook een dialoog-karakter. Voortdurend ga je als vertaler in gesprek met de bron, met je eigen weergave ervan en met allerlei visies van anderen, wikkend en wegend, vergelijkend en argumenterend. Zo komt er uiteindelijk een tekst tot stand waarvan je de indruk hebt dat die boven je particuliere impressies uitgaat en een min of meer adequate weergave is van de brontekst.

Tijdens dit `vijlen en slijpen' aan de vertaling voelde ik mij allengs gesterkt in mijn onderneming: vrijwel alle mensen die ik erover sprak kenden de tekst van Benedictus op zijn best van naam. Ora et labora, zover kwamen de meeste classici vaak nog wel, maar daarmee hield het op. (Dit Benedictijnse motto is in die vorm overigens niet in de Regel terug te vinden). Een enkeling had wel eens een snippertje tekst ervan gezien, maar ik ontmoette in mijn omgeving werkelijk niemand die de tekst ooit echt gelezen had. Ook op de uitgeverij (Querido) en in de grote boekhandels wekte de naam Benedictus wel interesse maar riep geen noemenswaardige herkenning op.

Ik had me dus deels onterecht zorgen gemaakt. Mijn brutale plan om een van de beroemdste en belangrijkste teksten uit de Christelijke traditie opnieuw te vertalen bleek nog niet zo slecht: die beroemde en belangrijke tekst was bij een groot publiek totaal onbekend.

 

Aardse beslommeringen

 

Het gegeven dat er Nederlandse uitgaven van de Regel bestaan betekent niet dat die ook werkelijk toegankelijk zijn. Met het overvloedige boekenaanbod van tegenwoordig geldt dit eens te meer. Boeken waar je naar moet zoeken, boeken die duidelijk voor een speciaal publiek zijn, zulke boeken houden een heel klein bereik, lees: blijven buiten bereik van `geïnteresseerde leken'. In mijn woonplaats zijn Nederlandse uitgaven van en over de Regel alleen verkrijgbaar bij een kleine christelijke boekhandel. En wat daar leverbaar is, ziet er weinig aantrekkelijk uit: keurige maar saaie banden, nette, maar weinig verfijnde typografie. Ook de presentatie van de tekst in die uitgaven is duidelijk niet bestemd voor een groter publiek: lange inleidingen, veel noten, veel uitleg en interpretatie.

In gesprekken met de uitgever werd snel duidelijk dat de tekst van de Regel wel degelijk voor een groter publiek interessant kan zijn. Op de huidige boekenmarkt doen uitgaven met een religieuze en levensbeschouwelijke inhoud het goed. Onlangs werd een lijvige bloemlezing uit de woestijnvaders uitgegeven door een grote, zeer commerciële uitgeverij,[7] iets wat tot voor kort haast ondenkbaar was. Naar verluidt is dat boek goed verkocht. Commercieel succes kan zeker samengaan met kwaliteit, want de uitgave in kwestie was in alle opzichten verantwoord. Kennelijk voorzien zulke boeken in een behoefte.

Zo kwam mij de doelgroep van mijn vertaling steeds duidelijker voor ogen te staan: het `gewone' publiek voor vertaalde klassieken. Ik heb natuurlijk niet de illusie dat de Regel straks in stapels bij de Bruna en Albert Heyn ligt. Het beoogde publiek is, helaas, beperkter. Voor het gemak houd ik altijd als idee in gedachten dat het gaat om de groep van `NRC-lezers,' dus goed opgeleide mensen met een vrij brede culturele belangstelling, maar zonder specialistische voorkennis. Binnen die groep, die al gauw enkele honderdduizenden telt, moet zo'n vertaling in principe enkele duizenden mensen aan kunnen spreken.

Zodra de doelgroep geformuleerd is, verbindt men daar praktische conclusies aan. In dit geval bijvoorbeeld is er goed nagedacht over het uiterlijk van de uitgave: het boekje moet er aantrekkelijk uitzien en lekker in de hand liggen. Daarom is aan de vormgeving veel aandacht besteed. En het mag in het Benedictijns Tijdschrift misschien al te zakelijk klinken, maar ook een goede prijsstelling is van belang. Wil een publicatie op de zo drukke boekenmarkt kans maken als cadeauboekje, dan mag het niet veel meer dan vijfentwintig gulden kosten. En er moeten natuurlijk wervende teksten geschreven worden voor de prospectus en het boek zelf.

Het is gemakkelijk om zulke overwegingen en activiteiten af te doen als aardse beslommeringen of concessies aan de waan van de dag, maar met zo'n oordeel wordt dan ook de doelstelling afgewezen. Ik zou het omgekeerd willen formuleren: het uiterlijk en de prijs moeten een relatief grote groep lezers `verleiden', zodat ze de uitgave kopen en de inhoud gaan lezen. Of anders gezegd: het doel heiligt de middelen.

 

Spirituele nieuwsgierigheid

 

Maar is het doel wel reëel? Ofte wel: zijn die lezers er eigenlijk wel? Uitgevers en vertalers kunnen nog zo hun best doen, maar heeft die oude monnikstekst wel iets te bieden aan dat hedendaagse, geseculariseerde publiek? Ik geloof van wel. Er zijn minstens voldoende argumenten om de uitgave in deze vorm te rechtvaardigen.

In de eerste plaats kan men natuurlijk denken aan de historische waarde van de tekst: een document dat de Europese geschiedenis zo verregaand en grondig heeft beïnvloed is het sowieso waard om gelezen te worden. Wie de Regel doorneemt, vangt de nodige glimpen op van het dagelijks leven, de organisatie en de spiritualiteit in de oudste benedictijnse kloosters, en kan zelfs iets navoelen van wat hun stichter persoonlijk bewoog: zijn stem spreekt niet zelden op een directe manier. Sommige details in de tekst zijn bepaald schilderachtig of getuigen van een fijn gevoel voor humor, al is `grappenmakerij' en `platte scherts' natuurlijk verre van de schrijver. Daardoor is het ook literair niet onplezierig om de tekst te lezen. Dat mag dan Benedictus' eerste doel niet zijn geweest, niets let ons om de tekst zo te bezien.

Maar historische en literaire belangstelling zijn misschien nog niet voldoende reden om de tekst ter hand te nemen. Een zekere nieuwsgierigheid naar de diepere inhoud is, denk ik, ook wel nodig. Gelukkig ontbreekt het in onze tijd hieraan niet. `Spiritualiteit' is de laatste jaren duidelijk in, zoals een voorzichtige blik in een willekeurige New Age boekhandel al leert. Niets ten nadele van die winkels, maar ik geloof er heilig in dat `het licht' niet per se uit het oosten of uit verre uithoeken van de wereld hoeft te komen. Ook onze eigen westerse traditie is een schatkamer waar we kostbare, oude bronnen kunnen vinden, die aan de behoefte tot innerlijke verdieping en verrijking tegemoet komen. Benedictus' Regel is in dit verband een heel goede, door de eeuwen beproefde kandidaat.

Het zou kunnen dat sommigen het afkeuren als lezers iets met de tekst van de Regel gaan doen waar die niet voor is bestemd. Benedictus heeft natuurlijk nooit de bedoeling gehad om postmoderne mensen een bladerboekje vol spirituele tips te geven, met alle vrijblijvendheid waar we anno 2000 zo aan hechten. Mensen van de kabel-TV en Internet-generatie zappen van het een naar het ander, net zolang als de vluchtige aandacht gevangen blijft, en schenken hun kostbare tijd eventueel dus ook een uurtje of twee aan de Regel, om te kijken of die voldoende boeiend is. Is dat verkeerd? Ik denk van niet. Benedictus' tekst is sterk genoeg om zelfs zo'n versnipperde en vluchtige lectuur te doorstaan. De tekst zelf wordt er in het geheel niet minder om, zelfs al wordt ze op een oneigenlijke manier gebruikt. Om het nog duidelijker te stellen: een zo klassieke tekst kán haast niet oneigenlijk gebruikt worden. Vrijwel elk (bonafide) gebruik ervan draagt juist bij aan haar totale effect in de geschiedenis. Ze wordt er dus rijker, veelzeggender van. Hoe meer edities, des te meer lezers. En hoe meer lezers, des te beter.

 

Licht en lucht

 

Bij onbevangen lectuur van de Regel schrik je misschien hier en daar van een hard woord of een ferm gebod. Het monnikenleven zoals Benedictus het schetst lijkt in eerste instantie hard en streng, en vooral saai: een leven van gehoorzaamheid en nederigheid, van bidden en psalmen zingen, van werken en bijbelstudie. Het is geen bestaan dat onmiddellijk voor velen aantrekkelijk is en lijkt zelfs haaks te staan op moderne normen, zoals zelfontplooiing en autonomie. Ook romantische fantasieën, zoals middeleeuwse kloosters vaak bij ons oproepen, vinden hier tamelijk weinig aanknopingspunten. Wat moeten we bijvoorbeeld met een bladzijden lange opsomming van de exacte verdeling van psalmen die gezongen moeten worden?

Juist dat laatste voorbeeld kan iets duidelijk maken van de aard van de Regel. Inderdaad, Benedictus beschrijft tot vermoeiens toe welke psalmen wanneer gezongen moeten worden, maar dan eindigt hij verrassend:

            We willen vooral onderstrepen dat wie deze indeling van psalmen minder geslaagd vindt maar een andere ordening moet aanhouden als hij een betere weet. Als hij in ieder geval maar goed oplet dat elke week het volledige psalter, honderdvijftig psalmen, ten gehore wordt gebracht, en dat bij de vigilie van zondag altijd weer opnieuw begonnen wordt. (18)

 

Dat het ook anders mag is een verfrissend relativerende opmerking in een leefregel, waarvan je toch strikte voorschriften verwacht. Voortdurend benadrukt Benedictus dat er weliswaar bepaalde grenzen zijn, maar dat steeds in de concrete situatie moet worden bekeken hoe de zaken precies geregeld moeten worden. De abt moet de details zelf bepalen, vanuit zijn wijsheid en zorg, en in overleg met zijn monniken.

Benedictus schrijft dus geen onwrikbare wet voor, maar biedt juist een opmerkelijk soepele leidraad. Wie goed leest, ziet dan ook in de bars lijkende bewoordingen een grote mildheid en gematigdheid. Men moet rekening houden met elkaars zwakheden, met de omstandigheden ter plaatse, met de talenten en vermogens die ieder heeft. Geen wijn drinken is het beste voor een monnik, maar als het toch gebeurt, dan met mate. Als `dronkenschap en gemor' maar achterwege blijven! (40). Van meedogenloze ascese, zelfkastijding of andere sporen van religieus fanatisme, zoals sommige oudere kloosterregels voorschrijven, is bij Benedictus haast niets te vinden. Bij passages over sancties wordt steeds weer de nadruk gelegd op de plicht van de abt tot zorg en liefde voor de hem toevertrouwde kudde.

Zulke ruimhartige opmerkingen geven `lucht en licht', en zetten aan tot nadenken. Ook mensen in totaal andere tijden en omstandigheden kunnen zich erin herkennen. Bijvoorbeeld: managers die zich verantwoordelijk voelen voor hun personeel en hun bedrijf, docenten met hart voor hun leerlingen, of ouders van kinderen.

Een ander mooi voorbeeld van de inspirerende ruimheid van de tekst vind ik het hoofdstuk over de keldermeester. Dat moet, allicht, een verstandig en oppassend man zijn, die voor alles zorg draagt en rekenschap aflegt aan de abt. Tot zover weinig nieuws, maar Benedictus heeft nog een paar aanvullende wenken.

            Als een broeder hem al eens een onredelijk verzoek doet, wekt hij geen ergernis door het weg te wuiven, maar blijft hij redelijk en nederig bij zijn weigering om in te gaan op een onjuist verzoek. (...) Alle spullen, alle bezit van het klooster beschouwt hij als ging het om heilig vaatwerk van het altaar. In niets staat hij zich onachtzaamheid toe. Hij is niet overdreven zuinig, maar ook geen verkwister of verspiller van het kloosterbezit: alles doet hij met mate en volgens opdracht van de abt. Bovenal moet hij nederig zijn. Als hij iets niet kan verstrekken, geeft hij in ieder geval een antwoord dat goed is, zoals geschreven staat: `Een goed woord gaat boven het beste geschenk'. (31)

 

Zulke woorden kan iedereen die op enigerlei wijze spullen in beheer heeft ter harte nemen. Om een paar willekeurige voorbeelden te noemen: concierges, portiers, postbodes, tekstredacteuren, treinconducteurs. Vooral Benedictus' laatste aanwijzing verdient brede navolging: als je al eens `nee' moet verkopen, zeg er dan iets vriendelijks bij.

 

Vertrouwd en vreemd

 

Natuurlijk is lang niet alles in de Regel zomaar toepasbaar op herkenbare situaties in onze cultuur. Sommige hoofdstukken bevatten adviezen en vermaningen die ons in eerste instantie volkomen vreemd voorkomen.

Een voorbeeld hiervan vormt het hoofdstuk over de instrumenta bonorum operum, wat ik heb vertaald als `middelen om het goede te doen' (4). Daarin staan universele do's and don'ts, van de orde van de Tien geboden en de werken van barmhartigheid, maar ook adviezen zoals je die je in zelfhulpboeken tegenkomt:

            Je woede niet uitleven, geen tijd voor wraak afwachten, geen list in je hart bewaren en geen valse vrede sluiten. De naastenliefde niet opgeven (...) Niet hoogmoedig zijn, niet onmatig drinken, niet te veel eten, niet slaperig zijn of lui. Niet steeds morren of op anderen afgeven. (...) Niet `heilig' willen heten voor je het bent, maar het eerst zijn, om het dan met meer recht te heten. De geboden van God elke dag metterdaad waarmaken, van kuisheid houden en niemand haten. Geen wedijver kennen, niet handelen uit afgunst en niet van onenigheid houden. Je niets verbeelden, ouderen met eerbied bejegenen en jongeren met genegenheid. (4)

 

Dat zijn, al met al, tamelijk herkenbare voorschriften, waarmee veel mensen ook nu in hun eigen leven iets kunnen doen, en die velen zonder meer zullen beamen. Maar tussen deze min of meer aanvaarde regels staan ook zeer Christelijke waarden vermeld, die hun vanzelfsprekendheid al lang hebben verloren:

            Het wereldse gebeuren achter je laten en niets verkiezen boven de liefde van Christus. (...) Geen kwaad met kwaad vergelden, geen onrecht doen maar geleden onrecht geduldig dragen, je vijanden liefhebben, over kwaadsprekers niet ook kwaad maar juist goed spreken en vervolging voor de goede zaak verdragen. (...) Zichzelf geheel opgeven om Christus te volgen. Het lichaam kastijden, je niet aan genoegens hechten en van vasten houden. (...) De dag des oordeels vrezen, huiveren voor de hel, naar het eeuwig leven uitzien met heel het verlangen van je hart, elke dag de dood voor ogen houden. Op ieder uur over de daden van je leven waken en zeker weten dat God je op elke plaats ziet. (4)

 

Hier zullen veel lezers ongetwijfeld even moeten slikken en nadenken: kan ik hier wel iets mee? Onmiddellijk toepasbaar zijn de adviezen hier bepaald niet. Als de hele tekst in deze trant gesteld was, zou het lastig zijn er aansluiting bij te vinden. Nu kan juist de vermenging van wat ik maar `vertrouwd' respectievelijk `vreemd' noem, inspirerend werken.

Mede om die reden heb ik enkele liturgisch belangrijke psalm-citaten onvertaald in de hoofdtekst laten staan. In deze moderne uitgave stuit de lezer dus onverwachts op Domine, labia mea aperies, et os meum annuntiabit laudem tuam, of op Deus in adiutorium meum intende, Domine ad adiuvandum me festina. Gelukkig heeft geen redacteur zich eraan gestoord. Men had toch gemakkelijk kunnen zeggen dat ik als vertaler van Latijn mijn werk niet had gedaan!

 

Nederig

 

Een andere passage die kan inspireren door de combinatie van het herkenbare en ongewone is het hoofdstuk over de humilitas (7), zij het dat het ongewone hier veel sterker aanwezig is. `Nederigheid' is een begrip dat als zodanig al vreemd geworden is. `Nederig', dat lijkt niet meer automatisch iets goeds, maar heeft een ouderwetse of zelfs negatieve bijklank gekregen en klinkt al gauw ironisch (`mijn nederige woning'). Daarom heb ik overwogen om het hele begrip te weer te geven met een minder beladen, positiever klinkend woord. In mijn eerste versie heb ik het zelfstandig naamwoord consequent vertaald met `eenvoud'. In hoofdstuk 7 zou het dan gaan om de `twaalf treden van eenvoud', wat mij op zichzelf onwennig maar niet slecht in de oren klonk. Helaas kwam ik al snel in de knoop met het bijvoeglijk naamwoord: `eenvoudig' gaf doorgaans aanleiding tot verwarring. Nog lastiger was het dat de voor Benedictus fundamentele tegenstelling tussen (zelf)verheffing en vernedering verloren dreigde te gaan. Al bij het openingscitaat (Lc 14,11) moest ik een noot toevoegen om de zaak te verduidelijken. Toen ook mijn meelezers me eensgezind terugfloten, heb ik de ingreep maar snel ongedaan gemaakt.

De lezer vindt nu dus het onmoderne begrip `nederigheid'. Benedictus geeft daarvoor dan ook nog eens allerlei raadgevingen die weinig aanlokkelijk ogen: je eigen wil opgeven, je schikken naar je meerderen, jezelf als onwaardig beschouwen en niet lachen. Maar bijna op het einde staat er dan ineens:

            De elfde trede van nederigheid is om als monnik, wanneer je spreekt, dat kalm en zonder gelach te doen. Blijf nederig en ernstig, spreek bondig en verstandig en zet geen keel op. Zoals er staat geschreven: `De wijze is te herkennen aan zijn weinige woorden'. (7)

 

Na deze weldadige, aansprekende raad lukt het een lezer wellicht toch nog om de laatste trede zonder tegenzin te beklimmen.

            De twaalfde trede van nederigheid is om als monnik niet slechts met je hart, maar met heel je lichaam steeds nederigheid uit te stralen, voor iedereen die je ziet. Dus of het nu tijdens het officie is, of in de kapel in het klooster, in de tuin, op weg, op het land, of waar dan ook, of je nu zit, wandelt of staat: houd je hoofd steeds gebogen en je blik op de grond gericht. (7)

 

Niemand zal dit letterlijk willen nemen, al was het maar om rugklachten te voorkomen. Het hoofd mag dus best geheven blijven. Je kunt er een uitnodiging in lezen om een arrogante, intimiderende houding te vermijden en te streven naar een rustige en bescheiden lichaamstaal.

Doordat ik de vertaling in opeenvolgende versies telkens opnieuw las, heb ik de tekst langdurig `herkauwd'. Het merkwaardige was dat ik er niet op uitgekeken raakte maar er elke keer weer wat verder in doordrong. Mijn innerlijk verzet tegen afzonderlijke elementen werd iedere keer een beetje minder. Anders gezegd: het lukte me steeds beter om door het vreemde heen te kijken en de woorden een plaats te geven. Zelfs toen ik de proeven van de gedrukte tekst las, won ik nog een stukje terrein in dit weerbarstige hoofdstuk. Ik kan me inmiddels voorstellen dat je met zo'n tekst werkelijk kunt leven.

 

Alles met aandacht doen

 

De geest die de Regel ademt maakt dat ook niet-monniken er, als ze willen, iets aan hebben voor hun eigen leven. Je hoeft niet in te treden of zelfs maar gelovig te zijn om je voordeel met de aloude suggesties te doen. De Regel kan helpen om het bewustzijn te scherpen voor een heel dagelijkse vorm van spiritualiteit, die met vroomheid of dogma's niet direct van doen heeft. Benedictus' woorden kunnen voor iedereen een aanmoediging zijn tot eenvoud en trouw, tot regelmaat, tot respect en genegenheid voor anderen, en tot een robuuste, aardse spiritualiteit.

`De gewone dingen met aandacht doen', zo zou ik de boodschap van de Regel wel durven weer te geven. Dat is natuurlijk maar een tijdgebonden en daarmee tijdelijke formulering van iets wezenlijks dat in de tekst besloten ligt, van de inspiratie die ervan uitgaat. Vrij naar Benedictus: men kan het ook anders invullen.

Zo biedt deze kleine monnikstekst aan velerlei mensen de ruimte. Voorwaarde daarbij is volgens mij wel dat er niet teveel wordt `voorgekauwd' voor de lezer. Dat zou hem juist beperken in zijn vrijheid, en zijn weg door de tekst voorzien van obstakels en drempels. Ik heb daarom volstaan met een absoluut minimum aan uitleg, afgezien van een kort en (naar ik hoop) informatief nawoord. Beter een enkel detail gemist dan drie details als ballast. Liever laat ik de tekst zoveel mogelijk voor zichzelf spreken en de lezer zelf meedenken. Een voorbeeld: regelmatig is er sprake van `jongens', `kinderen' in het klooster. Dat wijkt nogal af van wat we anno 2000 in westerse kloosters zien, waar men zelden intreedt onder de vijfentwintig jaar en meestal beduidend ouder is. Maar moet dat nu worden uitgelegd? Ik geloof dat lezers zelf verstandig genoeg zijn om de verklaring te erbij bedenken. Zo'n lezersactiviteit kan zelfs genoegen schenken!

De vertaalde tekst moet niet op een voetstuk worden gezet, noch door een strikt wetenschappelijke benadering, noch door een aureool van heiligheid en onaantastbaarheid. Hij hoeft ook niet onnodig dicht `naar onze tijd' te worden gehaald door interpreterende toelichtingen of door ingrepen in de tekst zelf (behalve bij ondergeschikte punten als maten en tijdsaanduidingen, waar een modern equivalent de leesbaarheid juist dient). De Regel mag staan zoals ze is: vertrouwd en vreemd, oud en eerbiedwaardig maar ook direct toegankelijk. Geen wet of monument, maar een handreiking, een uitnodiging.

 

Tot besluit

 

De nieuwe vertaling[8] wil dus tegelijkertijd heel veel en heel weinig. Wat ze in elk geval níet beoogt is het verdringen van andere vertalingen of zich opdringen bij professionele gebruikers zoals Benedictijnen, Latinisten en Mediëvisten, al hoop ik dat ook zij er een blik op willen werpen. De vertaling is uitdrukkelijk gericht op een publiek dat de Regel nog niet kent en misschien ook niet snel zou leren kennen. Vandaar de aanpak en de vertaalstijl, de presentatie en de noodzakelijke marketing.

Aan het begin schreef ik dat ik zelf vroeger `onvoldoende context' had om de tekst goed te kunnen verstaan. Daarmee rijst tot slot misschien de vraag of de gemiddelde lezer van het boek die context nu wel heeft. Vermoedelijk evenmin als ik destijds. Dat hoeft echter helemaal geen bezwaar te zijn. Iedereen kan door een woord of een gedachte in de tekst worden geraakt en besluiten tot herlezen of verder lezen. Het wonder kan altijd weer geschieden, als het de ruimte krijgt.



    [1] Maatgevend is: La règle de saint Benoît, traduction et notes par Adalbert de Vogüé, texte et concordance par Jean Neufville, (6 delen) Sources Chrétiennes 181-186, Paris 1972.

    [2] De bekendste is wel De regel van Sint-Benedictus, vertaald en ingeleid door F. Vromen OSB, Slangenburg 1989 (5e dr.). Een andere vertaling is die van Michel Coune, waarvan zojuist een nieuwe editie verschenen is (besproken in BT 2000,1, p. 45).

    [3] Michel Coune OSB, De regel van Sint Benedictus dag aan dag, (Sint Andriesabdij), Brugge 2000. Ook deze uitgave werd besproken in het BT 2000,1, p.45.

    [4] Sancti Benedicti regula monasteriorium, editionem critico-practicam adornavit D. Cuthbertus Butler, Freiburg im Breisgau 1927.

    [5] Het gaat om vertalingen van onder meer Apuleius, Cicero, Caesar en Sallustius. In voorbereiding zijn werken van Tacitus en Johannes Moschus.

    [6] De zeereis van de heilige Brendaan, (Athenaeum - Polak & Van Gennep), Amsterdam 1999.

    [7] Pieter W. van der Horst, De woestijnvaders; levensverhalen van kluizenaars uit het vroege Christendom, (Prometheus) Amsterdam 1998.

    [8] De Regel van Sint-Benedictus, vertaald door Vincent Hunink, (Athenaeum - Polak & Van Gennep), Amsterdam 2000.


latest changes here: 30-07-2012 16:01

  

HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact