VincentHunink.nl

Home > ONDERZOEK > VERTALINGEN | EDITIES | PUBL.LIJST | PROJECTEN ||| BRONNEN | INDEX


 

'HET EERSTE ROMEINSE EPOS'

Livius Andronicus’ Odusia


tekst gepubliceerd in: Hermeneus 77, 2005, p. 154-165


[p.154]De Romeinse literatuur begint op zijn Grieks. De eerste genres die in Rome officieel ingang vinden, zijn zonder meer overgenomen van de Grieken. Rond 240 voor Christus gebeurt dat met tragedie en komedie, kort daarna met het epos. De cruciale figuur op deze beslissende momenten in de Latijnse literatuur is Livius Andronicus, en het wekt niet eens verbazing dat deze eerste Romeinse literator zelf een Griek was.

Jammer genoeg blijft deze inventieve schrijver voor ons een wat schimmige figuur. De weinige gegevens die bij latere auteurs zijn vermeld, laten eigenlijk nauwelijks toe een coherent beeld van hem te krijgen en de povere fragmenten van zijn werk helpen ons al niet veel verder. Toch loont het de moeite nader te bekijken wat er over zijn literaire activiteiten valt te zeggen.

Livius Andronicus was niet alleen een Griek, maar ook een slaaf en een krijgsgevangene. Vanuit Romeins perspectief bezien waren dat bepaald geen aanbevelingen. Men neemt algemeen aan dat hij rond 280 v.Chr. is geboren in de stad Tarentum, in Zuid-Italië. Vanuit die streek werd hij op een bepaald moment naar Rome gevoerd, vermoedelijk kort na de Romeinse verovering van Tarentum in 272. De jonge Griekse slaaf kwam in huis bij een vooraanstaand heer die behoorde tot de familie Livius. De Griekse slaaf deed het daar kennelijk uitstekend, want hij werd huisleraar van Livius’ zoons. Uiteindelijk werd hij zelfs vrijgelaten en nam hij vervolgens de naam van zijn voormalige heer aan. Wanneer dat precies gebeurde is onbekend.

Livius Andronicus’ naam wordt steevast verbonden met de eerste opvoering in Rome van een Latijns drama. Dat gebeurde tijdens de Ludi Romani in 240 v.Chr., kort na de overwinning op Carthago in de Eerste Punische oorlog. Het lijkt erop dat de Romeinen tijdens die oorlog en gedurende de eraan voorafgaande verovering van Zuid-Italië de smaak van het toneel te pakken hadden gekregen. In Zuid-Italië heerste immers een Griekse cultuur, en theaterspelen maakten daar vanzelfsprekend deel van uit. Griekse mythologische drama’s, dat was nog eens wat anders dan de primitieve vormen van opvoeringen waar Rome het tot dan toe mee had moeten doen!

Voor de Romeinen moet het Griekse drama echt een ontdekking zijn geweest en het werd naar Rome gebracht, om daar een eigen Latijnse vorm te krijgen. Op een of andere wijze heeft Andronicus, die zelf ervaring had als toneelspeler, zich in die ontwikkeling op de voorgrond kunnen stellen, ofwel is hij door anderen naar voren geschoven. Dat laatste lijkt eigenlijk aannemelijker: zijn meester c.q. patroon Livius was vermoedelijk in een betere positie om de opdracht voor zo’n officiële opvoering tijdens een religieus feest te krijgen dan de (ex-)slaaf uit Tarentum.

[p.155]De toneelcarrière van Livius Andronicus moet sindsdien voorspoedig zijn verlopen. We lezen nog over een heuse opdracht van staatswege in 207 om een processielied voor een meisjeskoor te componeren (Livius 27,37,7), maar daarna zwijgen de bronnen. De dichter bereikte in elk geval een zeer respectabele leeftijd en kon vermoedelijk terugkijken op een afwisselende en interessante levensloop, waarin de woelige geschiedenis van zijn tijd weerspiegeld was. Rond 200 zal hij gestorven zijn. 

 

Epos in de klas 

Andronicus’ succes als toneeldichter had ongetwijfeld te maken met zijn Griekse achtergrond en zijn persoonlijke ervaring als toneelspeler. Zijn rol in de geschiedenis van het epos heeft een nog duidelijker aanwijsbare oorzaak.

Als huisleraar van de zoons van Livius en andere jongens uit de gegoede standen moest Andronicus natuurlijk ook goed Latijn onderwijzen. Het ontbrak hem echter aan adequate leermiddelen, met name aan hoogstaande, instructieve teksten. Er bestond wel een orale Romeinse traditie van verzen en liederen, maar afgezien van grafschriften bestonden er nog geen Latijnse teksten die de term ‘literatuur’ verdienden. En zo moet Livius tenslotte hebben gedacht: als er niets is, dan maak ik het zelf. Hij schreef voor zijn leerlingen al eigen commentaren op dichters en parafrases van Griekse verhalen, maar nu besloot hij om het groots aan te pakken en een voor Grieken fundamenteel epos, Homerus’ Odyssee, in het Latijn te vertalen. Zelfs vanuit dit gezichtspunt begint de Latijnse letterkunde dus zeer Grieks: het eerste epos in Rome is een Grieks epos in een Romeins jasje. In het Latijn staat het werk bekend als de Odusia.

Waarom koos Livius voor de Odyssee en niet voor de Ilias? We kunnen daar alleen naar raden. Ongetwijfeld zou ook een gelatiniseerde Ilias bij de Romeinen in goede aarde zijn gevallen. De Ilias is immers een oorlogsgedicht, en de 3e eeuw v.Chr. was van militair geweld meer dan vervuld. In lange reeksen oorlogen hadden de Romeinen heel Midden- en Zuid-Italië veroverd en de expansie ging inmiddels verder richting Spanje, Noord-Afrika, Griekenland en Klein-Azië. Het kan dus niet anders of er was een goede voedingsbodem voor een Latijns oorlogsgedicht met dappere helden, strijdscènes, catalogi en alle andere dingen die de Ilias kenmerken. Of zou een gedicht met Griekse overwinnaars toch niet zo opportuun zijn geweest in het Rome van die dagen? In dat geval zou de Odyssee inderdaad een veiligere, om niet te zeggen ‘politiek correcte’ keuze zijn.

[p.156]Waarschijnlijk nam Livius Andronicus de Odyssee simpelweg om didactische redenen. De jongens die hij moest onderwijzen waren nog maar klein. Ongetwijfeld waren zij meer te vinden voor een spannend avonturenverhaal met monsters en omzwervingen op zee dan voor een lang gedicht over oorlog waarvoor zij nog niet rijp waren. 

 

Muze bezing mij 

‘Ik meen dat Cato insecenda schreef en Ennius insece, zonder “u”. In een bibliotheek in Patras trof ik namelijk een echt oud boek van Livius Andronicus aan, getiteld Odusia, met in het eerste vers dit woord zonder “u: 

          virum mihi, Camena, insece versutum

          Van de man zing mij, Muze, de vindingrijke, 

een vertaling van het Homerische vers

῎Ανδρα μοι ἔννεπε Μοῦσα, πολύτροπον.’ (Od. 1,1 )

(Gellius, 18,9,5).

Het is aan de speurzin en filologische precisie van Aulus Gellius (ca. 130-180 na Chr.) te danken dat de eerste regel van de Odusia bewaard is gebleven. Hij citeert het vers in een discussie over het woordje insece en de vraag of daar nu al dan niet een ‘u’ in moet worden geschreven.

Die taalkundige kwestie zal de meeste lezers van nu niet bijster boeien, maar het hele citaat is veelzeggend en zelfs typisch voor de stand van zaken als het om archaïsche Romeinse literatuur gaat. Er is geen enkele kopie van Livius Andronicus’ gedicht bewaard gebleven en tot in de Middeleeuwen overgeschreven. Wie bij Gellius tussen de regels door leest, voelt dat het al in zijn tijd moeilijk was om aan een tekst van de Odusia te komen. Wat nu nog over is van dat vroege epos, zijn alleen maar fragmentjes, her en der bijeengesprokkeld uit andere auteurs. Het gaat, met andere woorden, om citaten bij latere schrijvers. En deze latere schrijvers waren doorgaans helaas geen grote literatoren of collega-dichters, maar grammatici en filologen. Hun was het vooral te doen om vreemde, oude woorden, afwijkende vormen of raadselachtige verwijzingen naar elementen uit de oud-Romeinse cultuur.

De bewaarde fragmenten van dichters als Livius Andronicus geven dus een sterk vertekend beeld van het dichtwerk, doordat de aangehaalde verzen vrijwel steeds een of ander buitennissig detail bevatten. Archaïsche Latijnse verzen worden maar zelden aangehaald vanwege hun literaire kwaliteiten.

De geleerden hebben intussen de schaarse fragmentjes uit de Odusia zo goed mogelijk in de juiste volgorde gezet. In dit geval bleek dat nog redelijk te doen, omdat het grote voorbeeld, de Griekse tekst van Homerus, uiteraard steeds ter vergelijking klaarligt. In de meest gebruikte uitgave van Livius Andronicus, in de vierdelige Loeb-reeks ‘Remains of Old Latin’, staat bij elk fragment keurig de Griekse parallel erbij, met versnummer en al. Na Od. 1,1 is het volgende Homerische vers dat bij Livius Andronicus zichtbaar wordt pas 1,45. Een literaire analyse van de opening van het [p.157]Latijnse gedicht moet dus beperkt blijven tot het door Gellius aangehaalde regeltje. Gelukkig kan daar wel het een en ander uit worden afgeleid.

Allereerst is duidelijk dat Livius Andronicus het origineel opmerkelijk trouw volgt. De woorden staan zelfs in nagenoeg dezelfde volgorde (alleen ‘zing’ en ‘Muze’ zijn omgedraaid). Ook naar hedendaagse maatstaven is dat een uitstekende vertaalstrategie, die ten volle recht doet aan het origineel. Opvallend is ook zijn keuze voor versutum als vertaling van πολύτροπον. Het is natuurlijk lastig om precies uit te maken in hoeverre het Latijnse woord in het midden van de 3e eeuw v.Chr. al gangbaar was, en zo ja, in welke betekenis, maar het zou goed kunnen dat de dichter hier zijn taal creatief gebruikt voor een nieuwvorming of een uitbreiding van de betekenis. In ieder geval is de Latijnse weergave bijzonder goed, doordat de twee inhoudelijke elementen van het Grieks, het ‘vele zwerven’ en het ‘wendbaar, handig zijn’ tegelijk in een en hetzelfde woord doorklinken.

Tenslotte valt op hoe Livius Andronicus binnen dit programmatische citaat, hoezeer het ook getuigt van groot respect voor Homerus, nadrukkelijk afwijkt van de brontekst en vertaalt naar zijn doeltaal toe. Hij had gemakkelijk Musa kunnen laten staan als een vreemde naam, maar koos voor een weergave met Camena. Hiermee werd in het Latijn oorspronkelijk een bronnimf aangeduid. De dichter zet deze voor zijn publiek herkenbare term op een nieuwe, ruimere manier in en overbrugt zo de kloof tussen de vreemde tekst en de eigen culturele context.

Datzelfde doet hij bovendien op een heel zichtbare manier door zijn keuze voor een oud-Romeinse versmaat, de zogenaamde Versus Saturnius, die geheel anders van aard is dan de Griekse hexameter. Dat de structuur ervan anders is, staat vast, maar wat het basispatroon precies is, blijft tot op de dag van vandaag hevig omstreden. Heel wat geleerden-inkt is gevloeid over de vraag naar het organisatie-principe van de Versus Saturnius, misschien vooral omdat men graag een hecht, exact patroon wilde terugvinden zoals men dat in de mainstream van de Grieks-Romeinse dichtkunst altijd vindt: een welbepaald aantal iamben, dactyli of spondeeën, gedomineerd door een muzikaal accent of een intensiteitsaccent.

Maar de bewaarde voorbeelden van de Versus Saturnius weerstaan elke analyse in termen van de Grieks-Romeinse metriek. Het beste wat ervan te zeggen valt is het volgende: het vers valt uiteen in twee delen, met een sterke cesuur in het midden, en bevat voor en na de cesuur twee of drie heffingen. Soms lijkt een bepaald trocheïsch patroon op te vallen, maar vaak is het vers zo los dat er amper een ritmisch patroon in te horen is. De versvorm vertoont onmiskenbaar sporen van een eenvoudige orale traditie, waarin versvormen nog niet met mathematische precisie worden gedefinieerd en gehanteerd.

Hoe dit ook zij, het is een belangrijke constatering dat Livius Andronicus de Griekse metrische vorm bewust loslaat: hij probeert niet krampachtig een ritmisch patroon aan het Latijn op te leggen dat daarop niet past, en houdt zich liever aan wat voor zijn publiek herkenbaar en gebruikelijk is. Zijn werk bevatte al genoeg nieuwe [p.158]elementen, dacht hij misschien. De vertaler koos in elk geval nadrukkelijk voor zijn publiek en voor de doeltaal en de doelcultuur.

Alleen al op grond van de openingsregel van de Odusia lijkt de stelling gewettigd dat Livius Andronicus talent, visie en durf had als vertaler. 

 

Verhalen 

Niet alle verzen uit de Odusia (46 in totaal) zijn even veelbetekend en belangwekkend als die eerste regel. De reden hiervoor is al genoemd: die van de herkomst van de fragmenten uit het werk van grammatici en verzamelaars van Romeinse literaire antiquiteiten, met name Priscianus, Nonius en Gellius (van wie Gellius dan nog de diepstgravende analyses ten beste geeft).

Wat te lezen is, zijn dus louter snippertjes van een halve of hele regel, met een paar uitschieters van drie regels (zie verderop). Over de opbouw van grotere tekstgehelen (passages, scènes, boeken) is daarom niets te zeggen, anders dan dat Livius Andronicus vermoedelijk getrouw het Homerische verhaal heeft gevolgd. De structuur was in zekere zin al vooraf bepaald. Zo bevatte het begin een versie van de bekende godenvergadering uit Odyssee 1, getuige de volgende fragmenten waarin Athene en Zeus tot elkaar spreken: 

‘Pater noster, Saturni filie’

‘Vader van ons, zoon van Saturnus!’ 

‘Mea puer, quid verbi ex tuo ore supra / fugit?’

‘Mijn dochter, wat voor woord ontsnapte boven uit uw mond?’ 

‘Neque enim te oblitus sum, Laertie noster.’

‘Maar ik ben jou niet vergeten, onze zoon van Laertes’

(2; 3-4; en 5); vgl. Od. 1,45; 64; en 65:

 '῏Ω πάτερ ἠμέτερε Κρονίδη...'

'Τέκνον ἐμόν, ποῖόν σε ἔπος φύγεν ἕρκος ὀδόντων.'

'Πῶς ἂν ἔπειτ'᾿Οδυσῆος ἐγὼ θείοιο λαθοίμην;'

 

Ook hier is te zien hoe Andronicus kleine variaties op zijn origineel aanbrengt. Zo schrapt hij de bij Homerus-lezers welbekende ἕρκος ὀδόντων (‘omwalling uwer tanden’) om de uitdrukking enigszins te normaliseren tot iets als ‘over uw lippen’ en vervangt hij het Griekse patronymicum Κρονίδη door een meer Latijnse uitdrukking met een echt oud-Italische godennaam. Vervolgens kan ‘zoon van Laertes’ als patronymicum kennelijk weer wel, terwijl het Griekse vers daar alleen de naam Odysseus gebruikt. [p.159]In het derde geval zit de variatie in de syntaxis en stijl: de Homerische Zeus vraagt zich af ‘hoe zou ik dan de goddelijke Odysseus kunnen vergeten?’ terwijl hij zich bij Livius Andronicus direct tot de afwezige Odysseus wendt. De stijlfiguur, die bekend staat als ‘apostrophe’, is hier afwijkend van Homerus ingezet, maar het resultaat lijkt effectief. Misschien kende Andronicus al het principe van ‘compensatorisch vertalen’ (het inzetten van een stilistisch element dat niet direct correspondeert met de brontekst, om iets te compenseren wat elders in de vertaling verloren gaat, zodat het netto-effect van de hele tekst toch gelijk blijft.)

Een enkele keer is er bij Livius Andronicus nog iets op te vangen van een vertellend element, al is het zeker niet genoeg voor een diepgravende narratologische analyse. In een wat langer fragmentje (drie regels!) vertelt Odysseus bij de Faiaken hoe hij na zijn bezoek aan de Hades terugkeerde bij Kirke. Het is een weinig spectaculair detail uit zijn verhaal, maar de oude Latijnse bewerking verdient toch enige aandacht. 

[p.160]‘Topper citi ad aedis venimus Circai;

simul duona carnem portant ad navis

multam ancillae. Vina isdem inserinuntur.’

‘Dadelijk kwamen we in snelle spoed bij het huis van Circe. Tegelijkertijd brachten slavinnen een hoop goed (?) vlees naar het schip. En wijn legden zij daar ook in.’

(34-36) vgl. Od. 12,16-19:

'῾Ημεῖς μὲν τὰ ἕκαστα διείπομεν· οὐδ' ἄρα Κίρκην

ἐξ ᾿Αιδεω ἐλθόντες ἐλήθομεν, ἀλλὰ μάλ' ὦκα

ἦλθ' ἐντυναμένη· ἅμα δ'ἀμφίπολοι φέρον αὐτῇ

σῖτον καὶ κρέα πολλὰ καὶ αἴθοπα οἴωον ἐρυθρόν. '

 

Er is een tekstkritisch probleem in de tweede Latijnse regel, waar de vorm duona vragen oproept. Het gaat hier om een archaïsche vorm van het latere bonus (‘goed’), maar waar in de zin hoort het precies bij? Ik heb het nu maar bij carnem (‘vlees’) getrokken, maar dan had er eigenlijk duonam moeten staan (zoals er ook multam gespeld is). Verwijst het woord misschien naar het Griekse σῖτον dat in deze bewerking ontbreekt? En waar is eigenlijk Circe gebleven? In het Griekse origineel is zij het die samen met haar dienaressen komt aansnellen, zodra Odysseus aan land komt. Misschien heeft Livius Andronicus de informatie hier wat omgegegooid en beschreef hij Circe in de regel die voorafging aan wat nu bewaard is?

Vragen genoeg, kortom, maar het fragment maakt desondanks het een en ander duidelijk. Opnieuw lijkt de Latijnse dichter de tekst getrouw te willen weergeven, zij het met enige varianten. Verder valt op dat de syntaxis uiterst eenvoudig is gehouden. Het Grieks is hier eveneens simpel, maar daar worden sommige zinnen nog verbonden door middel van voegwoorden. Het Latijn werkt hier juist enigszins lapidair. Het gemis van de Latijnse context blijft schrijnend, maar de snippertjes tekst verraden toch al iets van de gevolgde methoden. 

 

Epische scènes 

Het lijkt duidelijk dat Andronicus niet alleen de verhaallijn van de Griekse Odyssee volgde, maar ook verschillende typische elementen uit het episch repertoire hanteerde. Zo is er het vaste element van het voorbereiden van een diner, in dit geval bij de vrijers in Odysseus’ paleis: 

Carnis vinumque quod libabant anclabatur

Vlees en wijn, die men plengde, werden geserveerd.

(45) vgl. Od. 23,304-5:

... βόας καὶ ἴφια μῆλα,

ἔσφαζον, πολλὸς δὲ πίθων ἠφύσσετο οἶνος 

[p.161]Ook strijdtaferelen ontbreken niet:

At celer

hasta volans perrumpit pectora ferro

Maar de snelle lans doorboorde vliegend de borst met zijn ijzer.

(43-4) vgl. Od. 22,91-3:

... ἀλλ' ἄρα μιν φθῆ

Τηλέμαχος κατόπισθε βαλὼν χαλκήρει δουρί,

ὤμων μεσσηγύς, διὰ δὲ στήθεσφιν ἔλασσε·

 

De verdeling van dit vers over twee regels maskeert overigens een probleem in de tekstoverlevering. Achter elkaar gezet leveren de woorden een zuivere hexameter van klassieke snit op. Zelfs de vormen zijn vrijwel klassiek (op celer in plaats van celeris na), waardoor het geheel wel een beetje verdacht lijkt. Het zou kunnen dat de woorden van Livius Andronicus enigszins zijn bijgesteld naar klassieke normen. Is de fraaie alliteratie perrumpit pectora dus authentiek, of is die er later bij verzonnen?

Ook stormscènes kunnen niet ontbroken hebben. Het zou fascinerend zijn om te lezen hoe Livius Andronicus zulke tamelijk veeleisende passages in flitsend oud-Latijn heeft weergegeven met de nog schaarse talige middelen waarover hij kon beschikken, maar helaas ontbreken hiervan fragmenten. Het dichtst in de buurt komt een van de langste fragmenten waarin Laödamas, de zoon van de Faiaken-koning Alkinoös, Odysseus verwelkomt en constateert hoe de gast zwaar van de zee te lijden heeft gehad.

 

‘namque nullum

peius macerat humanum quamde mare saeuum;

vires cui sunt magnae topper confringent

inportunae undae.’

‘Want niets doet een mens meer wegkwijnen dan de wrede zee. Een man die grote krachten heeft, hem breken dadelijk de lastige golven.’

(23-26): Od. 8,138-139:

'οὐ γὰρ ἔγωγε τι φημὶ κακώτερον ἄλλο θαλάσσης

ἄνδρα γε συγχεῦαι, εἰ καὶ μάλα καρτερὸς εἴη.'

 

Het is interessant om te zien hoe Livius Andronicus hier de ruimte neemt om twee Griekse hexameters weer te geven: vaak kort hij in, maar soms ook breidt hij iets uit, zoals hier. Wilde hij er misschien spreuk-achtige verzen van maken, die door zijn jonge leerlingen goed van buiten geleerd konden worden?[eind van p.161; p. 162 bevat ill.]

[p.163]De verleiding is groot om alle bewaarde fragmentjes te bespreken, maar ik beperk me tot een laatste snippertje, waarin eens te meer Andronicus’ taalkundige creativiteit blijkt. 

Igitur demum Ulixi cor frixit prae pavore

Ten slotte dan verkilde Odysseus’ hart van angst.

(18); cf. Od. 5,297:

Καὶ τότ' ᾿Οδυσσῆος λύτο γούνατα καὶ φίλον ἦτορ.

 

Wat de dichter hier doet is verbazend. De Griekse formule voor plotselinge hevige angst, die spreekt van verminderde spankracht in knieën en hart, wordt vrijwel helemaal losgelaten. Alleen het ‘hart’ blijft ervan over, dat in de Latijnse versie door koude wordt bevangen. De vorm frixit, van frigescere ‘koud worden, het koud krijgen’, is hier intussen toch ook weer op het Grieks gemodelleerd. Het voorbeeld lijkt namelijk φρίσσω ‘huiveren’. Dat werkwoord draagt in het Grieks de twee associaties van kou en angst, anders dan het Latijnse woord. Zo krijgt frigescere er dus tegelijkertijd een betekenislaag en een etymologiserend verband met het Grieks bij. (Dat verband is overigens niet correct volgens inzichten van nu. Het Latijnse frigus wordt veelal in verband gebracht met het Griekse ῥῖγος. Voor het door Andronicus bereikte literaire effect doet dit natuurlijk niet terzake). En dan zou men de pakkende alliteratie prae pavore nog bijna over het hoofd zien. 

 

Verguisd en vergeten 

De compositie van de Odusia was niets minder dan een revolutionaire daad. Het maakte een eenvoudige Griekse schoolmeester tot de grondlegger van het Latijnse epos. Bovendien blijkt Livius Andronicus een pionier die baanbrekend werk heeft verricht op het gebied van vertaalkunde en bewerkingstechniek: hij werkte als een literair vertaler, maar kon zich daarbij nog op geen enkel voorbeeld baseren. Tenslotte kan hij worden verbonden met de feitelijke introductie in Rome van Griekse mythologische stof in een Romeinse vorm.

Dat is al met al een aanzienlijke prestatie. Niettemin heeft Livius Andronicus altijd een slechte pers gehad. Dat begon al bij de Romeinen zelf, en dat terwijl we weten dat de Odusia vele generaties lang schoollectuur bleef. Misschien verklaart dat juist een deel van de afkeer die latere auteurs ervoor gingen voelen, want op school ging het er meestal niet zachtzinnig aan toe. Daarvan getuigt bijvoorbeeld Horatius: 

            Ik wil geen hetze voeren, poëzie van Livius,

die Orbilius hardhandig mij in mijn jeugd dicteerde,

hoeft van mij niet vernietigd; mij verbaast dat men

die verzen gaaf en mooi en onberispelijk vindt.

[p.164]Als in die poëzie een treffend woord eruit springt

of een, twee regels toevallig iets charmanter zijn,

dan weet hij het geheel ten onrechte te slijten.

Horatius, Brieven (2,1,69-75; vert. Piet Schrijvers)

 

Horatius probeert zijn persoonlijke slechte herinneringen aan zijn leermeester te overstijgen en geeft een esthetisch en stilistisch oordeel over Livius Andronicus dat zeer negatief uitvalt.

Ongeveer even negatief had Cicero zich over de oude dichter uitgelaten: ‘Want de Latijnse Odyssee is als een of ander werk van Daedalus en de toneelstukken van Livius zijn het niet waard om een tweede keer te lezen.’ (Cicero, Brutus 71). Een werk als dat van Daedalus wil in deze context zoveel zeggen als een extreem primitief werk dat amper meetelt als literatuur.

Het oordeel van de gezaghebbende Quintilianus (eind 1e eeuw na Chr.) is op het eerste gezicht iets milder. Als er in de literatuur geen sprake was van het steeds weer overtreffen van voorgangers, zo zegt hij, ‘dan hadden we in de dichtkunst niets meer dan Livius Andronicus en in de geschiedschrijving niets meer dan de jaarboeken van priesters.’ (10,2,7). Het impliciete verwijt komt toch op hetzelfde neer: het werk van Livius Andronicus wordt aangevoeld als ten diepste primitief, van een bijna beschamend on-literair niveau.

Ook over de opvolger van Livius Andronicus in het epische genre, Naevius (ca. 270-201 v.Chr.) lezen we dergelijke negatieve oordelen bij latere auteurs, al is men over hem meestal iets milder gestemd. Een belangrijke factor hierbij lijkt het gebruikte metrum. Naevius koos wel voor echt Romeinse historische stof (de Punische Oorlog), maar bleef de oud-Italische Versus Saturnius hanteren. In ontwikkelde, door Griekse dichtkunst verwend geraakte Romeinse oren klonk dat langzamerhand als een relict uit tijden die men liever wilde vergeten. Het was pas Ennius (239-169 v.Chr.), die in zijn Annalen de beslissende stap naar de hexameter zette. Voor veel Romeinen leek hiermee eigenlijk pas de epische poëzie in Rome te beginnen.

De antieke schrijvers hadden uiteraard meer materiaal tot hun beschikking om Livius Andronicus te beoordelen en veroordelen, waardoor het moeilijk is hun mening te bestrijden. Maar in hun enthousiasme voor de latere verworvenheden van de Romeinse poëzie en metrische techniek lijken ze toch te weinig oog te hebben gehad voor de prestaties van hun voorvaders. Vanaf 19 v.Chr. beschikte Rome over Vergilius’ Aeneis, die als nationaal epos en model van dichtkunst vrijwel alles wat eraan voorafging deed vervagen en verdwijnen. De Odusia, het Bellum Punicum en zelfs Ennius’ Annales werden zo verwaarloosd dat de teksten ervan niet meer werden overgeschreven en in vergetelheid raakten. Het lijkt zelfs of de cultuur van de Augusteïsche periode [p.165]radicaal schoon schip heeft willen maken met al het materiaal uit eerdere perioden. Er lijkt in die tijd namelijk een vergelijkbare kaalslag te bespeuren op terreinen als de beeldende kunst en architectuur. Zo ging de vroeg-Romeinse traditie van ‘realistische portretten’ zo goed als compleet teloor ten gunste van meer idealiserende portretten.

Voor de zo sterk op traditie ingestelde Romeinse samenleving is dat al met al toch een paradox, zeker waar het de literatuur betreft. Het blijft bevreemdend dat men de monumenten van vroeg-Romeinse dichtkunst, eeuwenlang op school en daarbuiten gelezen, niet eens wilde bewaren, al was het maar als ‘museumstukken’. En dat terwijl de Romeinen zo verzot waren op het aanwijzen van ‘uitvinders’ en ‘eerste gebruikers’ van allerlei culturele zaken.

Bij de afwijzing van Livius Andronicus kan achteraf gezien ook nog een sociaal vooroordeel hebben meegespeeld. Hoe had een elitaire Romein uit de klassieke periode trots kunnen zijn op de Odusia? Het was immers het werk van een Griek, een vrijgelaten slaaf, een toneelspeler, die Griekse mythen in ‘primitief’ Latijn omzette als oefenstof voor schooljongens!

Moderne literatuurgeschiedenissen sluiten zich vaak zonder meer bij het klassieke vooroordeel aan. Zo wordt de Odusia in de veelgebruikte Klassieke Letterkunde van G.J.M. Bartelink als volgt beoordeeld: ‘overwegend een weinig poëtische parafrase’. In de huidige tijd, waarin meer interesse is ontstaan voor processen van cultuur-overdracht en voor de centrale rol die de vertaling daarbinnen speelt, lijkt het oordeel over Livius Andronicus aan herziening toe.

 

 

Korte bibliografie

 

De teksten van Livius Andronicus zijn het gemakkelijkst bereikbaar in: E.H. Warmington (ed.), Remains of Old Latin II: Livius, Naevius, Pacuvius, Accius, Loeb Classical Library 314, Cambridge Mass./London 1982 (5e dr.), p. 1-43 (Latijn/Engels). Het schaarse feitenmateriaal over Livius Andronicus, met een overzicht van edities en secundaire literatuur, is verzameld en besproken in: Werner Suerbaum, Die archaische Literatur von den Anfängen bis Sullas Tod. Die vorliterarische Periode und die Zeit von 240 bis 78 c. Chr. (Handbuch der Altertumswissenschaft VIII,1; Handbuch der lateinischen Literatur der Antike, I) München 2002, 93-104.

Voor een literaire kijk op Livius Andronicus, zie bijvoorbeeld Sander M. Goldberg, Epic in Republican Rome, New York/Oxford 1995, m.n. p. 28-82. Recent verscheen een afzonderlijk, gedetailleerd commentaar op alle fragmenten van Livius: Ivy J. Livingston, A linguistic commentary on Livius Andronicus, New York 2004.

Zes verzen van Livius Andronicus werden eerder in het Nederlands vertaald door Paul Claes. Zie hiervoor: Patrick de Rynck (ed.), Op de snaren van Apollo, (Ambo) Baarn 1993; p. 22. [einde van p. 165] 


Het Grieks op deze pagina is gezet in het gratis unicode font Gentium


latest changes here: 30-07-2012 16:01


HOME VH / vincenthunink.nl

(c) 2014 V. Hunink

copyright statement  / contact